woensdag 31 oktober 2007

Wintertijd (door Ludo)

Van zaterdag op zondag ging de wintertijd in. Twee keer per jaar kost het mij ongeveer een week om daarvan te 'herstellen'. In die week slaap ik slecht en ben ik humeurig. Al zal dat laatste wel het gevolg zijn van het eerste.
Ik moet er eerlijkheidshalve bij zeggen dat ik de overgang van wintertijd naar zomertijd slechter verteer dan de overgang van zomertijd naar wintertijd. En dat zal wel weer komen doordat ik niet zo'n ochtendmens ben.
Maar doorgaans verlang ik weer meer naar de zomertijd -langer licht- dan naar de wintertijd.

Uit onderzoek
blijkt dat ik niet de enige ben.

Maar het afschaffen van de zomertijd lijkt mij niks. Dat betekent dat het 's avonds eerder donker wordt in de zomer. Neeee! Nee, dan maar twee weken per jaar een beetje van slag.

Maar wat moet je in zo'n week dan doen om de overgang draaglijker te maken? Dat vertellen ze er in zo'n onderzoek niet bij!

Gelukkig is er nog 'de oude doos', You Tube in dit geval.
De, ik meen eerste, versie uit 1969.

dinsdag 30 oktober 2007

Laika (door Bibi)

Gewaardeerde luisteraars. Hier volgt een radiofilmpje. Ik heb vandaag verder niet veel woorden nodig. Zaterdag 3 november is het precies vijftig jaar geleden dat Laika voor ons de ruimte in moest. Sinds ik het kinderboekenweekgeschenk schreef staat de Spoetnik II op het beginscherm van mijn computer. Tot op heden heb ik die foto niet kunnen vervangen door iets anders, iets vrolijkers. Ik kan het niet vergeten en ik wil het ook niet vergeten. Laika is voor mij het symbool voor alle dieren die terechtstaan voor onze onuitputtelijke hang naar uitbreiding, naar kennis en verrijking.

maandag 29 oktober 2007

Twijfelzaaiers (door Alexander)


Jeroen Brouwers is twijfelzaaier nummer één. Hij weigerde de mooiste prijs voor een literair oeuvre, omdat hij het prijzengeld te laag vindt. Zestienduizend euro's zijn er best weinig, vindt Jeroen Brouwers, voor het cachet dat de prijs zichzelf aanmeet - deze prijs was minder waard dan debuutprijzen, jaarprijzen, prijzen voor één roman. De hoofdprijs was een lolly, maar dit was geen kleurwedstrijd. Ik begrijp zijn redenering en waardeer die ook wel een beetje. Maar ik weet het niet goed.

Rita Verdonk is twijfelzaaier nummer twee. Ik stem niet op haar 'politieke beweging', maar verder heb ik er geen bezwaar tegen dat die bestaat, ik stem op wel meer mensen niet en ik vertrouw op debat. De oneliner die het programma Eén Vandaag uit haar plannetjes citeert is: 'Ik wil premier worden.' Even los van haar politieke ideeën: Rita Verdonk wil iets teweeg brengen en ja, met het premierschap breng je meer teweeg. Ze gaat niet voor half werk. Ze is een ambitieuze Amerikaan in het diepst van haar gedachten. Ik begrijp haar redenering en waardeer die ook wel een beetje. Maar ik weet het niet goed.

Het tv-programma Babyboom is twijfelzaaier nummer drie. Het is de nieuwste realityshow op de Nederlandse tv waarin mannen en vrouwen gevolgd worden die heel graag een baby willen. En dat lukt niet, dus worden ze teleurgesteld, gaan ze IVF-behandelingen doen, houden ze met nog negenennegentig paren een staafje in een bakje pis, om de zwangerschap te testen. De programmamakers zeggen het publiek te willen informeren over dit soort mensen, voor wie de kinderwens het leven bepaalt, om dat taboe te doorbreken. Ik begrijp hun redenering en waardeer die ook wel een beetje. Maar ik weet het niet goed.

Als hij al bestaat, is dát - het niet goed weten of de neus opgetrokken moet worden, als we arrogantie, ambitie of exhibitionisme ruiken - volgens mij een van de belangrijkste punten van de Nederlandse identiteit. Het is mijn beginnetje.

zondag 28 oktober 2007

Iets wat iedereen had kunnen gebeuren (door Tessel)

Ik hoorde maandag van mijn moeder, dat er in onze straat een meisje was aangereden. Dat soort dingen hoor je wel vaker maar als het in je eigen straat gebeurt, schrik je wel even. Dan is het opeens zo dichtbij.
De volgende dag kom ik op school aan en hoor ik allemaal geroezemoes over een meisje van onze school dat is aangereden. Ik dacht: het zal wel niet hetzelfde meisje zijn. Dan horen we tijdens Nederlands van een meisje uit mijn klas, dat er dus echt een meisje van onze school is aangereden. Maar de eerstvolgende vraag was natuurlijk: hoe wist ze dat? Ze zei: "Nou, mijn zusje was de beste vriendin van dat meisje. Mijn vader kwam net hierheen, naar school dus, en vertelde dat. Dus de beste vriendin van mijn zusje is aangereden, door een taxichauffeur en ook nog voor haar eigen huis."
Later werd bekend dat ze op slag hersendood was en de volgende dag in het ziekenhuis overleden was.
Iedereen was geschockeerd. Alle ouders gaven die avond preken, over dat je zo voorzichtig moet zijn als je fietst in de stad, blabla, Amsterdam is zo'n drukke stad. Maar dat wisten we eigenlijk allemaal al.
Die nacht heb ik nog heel lang nagedacht over wat er gebeurd was. Eigenlijk had ik het ook heel goed kunnen zijn. Ik bedoel ik fiets elke dag voor en na school op die drukke weg, net als zij. Zij kwam ook maar gewoon uit school. Zij had ook gewoon haar gevoelens en gedachtes. En dan opeens BOEM. Alles weg. En het komt ook nooit meer terug.

zaterdag 27 oktober 2007

Natuur zal kunst... (door Edward)

Ooit kocht ik een dikke poëzie-bloemlezing met deze titel: NATUUR ZAL KUNST NOOIT BLIJVEND EVENAREN.
Dat is een eigenaardige titel. Bedoelen ze: kunst is uiteindelijk sterker dan de natuur? Ja, dat bedoelen ze.

Het is me altijd bezig blijven houden, juist omdat het tegengestelde me waar lijkt.

Ik woon in de stad en ik ga op vakantie naar steden. Maar als ik 's ochtends vroeg door mijn stille straat loop en merels hoor, kom ik in een andere blijheid terecht. Als ik met de trein door Overijssel rijd en uit het raam de herfst zijn best zie doen, dan weet ik zeker dat ik niet mijn hele leven in de stad zal blijven wonen.
Toen ik klein was woonden mijn opa en oma van moederskant in een villa met een bos erachter. Een eigen stuk bos. Met spechten en eekhoorntjes, en duiventillen die mijn opa zelf getimmerd had. Er stond een ook al door mijn opa zelf getimmerd theehuisje in de grote voortuin, en de buren aan de rechterkant hielden paarden. Het allermooist was het speeltuintje dat mijn opa voor ons in de achtertuin had gemaakt.
En dus spelen alle verhalen die ik lees die zich in een bos of in een groot huis afspelen zich in dát bos af en in dát grote huis. En dus is mijn grootste droom om ooit een huis te hebben met een eigen stukje bos erachter.

Maar ik durf ook te wedden dat vrijwel iedereen sterker gaat ademen als hij of zij in een bos wandelt op een zachtgloeiende herfstmiddag. Of als hij of zij op een duintop staat en het reflectielicht spat van de zee.
En dan hebben we het nog niet eens over geuren. Kamperfoelie, eikeldopjes, moshanden...

Kan kunst die verbeterde ademhaling ook tot stand brengen? Eh ja, dat ook... Als je naar een fenomenaal toneelstuk kijkt waar Gijs Scholten van Aschat in speelt, als Wende Snijders je oren open zingt, als je voor een schilderij van Georges de la Tour of Egon Schiele staat, als je in het Alhambra loopt...
Dus wie wint er dan? Natuur of kunst? Ik denk toch dat natuur de overhand blijft hebben, maar goed, we maken er een gelijkspel van. Natuur - Kunst 1-1.

Maar hoe zit het dan met de afname van de hoeveelheid natuur? Heeft dat geen gevolgen? Zijn mensen nu collectief minder gelukkig?
Of heeft dat gelukkige ademhalen niet gewoon met nog iets anders te maken, namelijk: met de omgeving van je jeugd?
Oftewel, en dit is iets dat ik me al heel lang afvraag, zullen de kinderen die in Amsterdam Zuidooste geboren worden en opgroeien, als ze veertig, vijftig zijn, niet fijn geëmotioneerd worden als ze flats zien? Kan beton ontroeren en geluk reflecteren?
Het lijkt raar, maar ik sluit het niet helemaal uit.
De evolutie van het omgevingsgeluk of zo - kan toch?

Natuur - Stadscultuur is misschien op z'n minst dan óók 1-1.
Of wint Kunst daar dan ook weer van? Blijven de doelpunten van Cruyff, de beelden van Pompon, de films van Ang Lee, de liedjes van Linda en Teddy Thompson áltijd winnen? Omdat natuur aan de afnemende en dus de verzwakkende hand is?

Zo gezien klopte de titel van die bloemlezing dan misschien toch.

Jeska kijkt terug: Ik wil schreeuwen

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 26 oktober 2007

Bruun V (door Kees)


Mijn grootouders aten ’s middags warm, onveranderlijk tussen half een en een.
De avondmaaltijd, genoten tussen zes en half zeven, noemden ze, als alle Oost-eilanders van hun generatie, ‘koffiedrinken’, hoewel er, voorzover ik me herinner, geen koffie op tafel kwam. Er was brood, beschuit en roggebrood, jam, kaas, misschien enig vleeswaar en soms een ‘extraatje’ als bloedworst, zure haring of aardappelkoekjes, maar wat bij dat alles werd gedronken: al bood u een miljoen.
Die aardappelkoekjes hield ik als kind voor het lekkerste wat bestond. Een restverwerkingsgerecht, volgens mij samengesteld uit een gesnipperd uitje plus wat er van de middagmaaltijd aan aardappelen en vlees was overgebleven. Van die dooreen gehusselde ingrediënten boetseerde mijn oma koeken ter grootte van kadetjes, die ze in de koekenpan opbakte. Goede Grote Alles Bestierende God, wát lekker.
In de lamp waaronder mijn grootouders aten, was een te hoog geWatteerd peertje geschroefd. In plaats van gemoedelijk te stromen, stond het licht, streng en hel en onbeweeglijk als dat in mijn schoollokaal, over het servies, de bakkerswaren en ‘t broodbeleg op het lichtgele tafelzeil dat, nadat er was afgeruimd, rond een plastic buis werd gerold. Dat vond mijn kind-ik een leuk werkje: - die buis op tafel leggen en het zeil er strak omheen rollen. Vanonder het zeil kwam dan weer het dikke, donkerrode tafelkleed met de mij intrigerende, zwarte patronen tevoorschijn, - het hoogpolige kleed waarop je niet kon tekenen omdat je penpunt door het papier prikte, en waarop geen plastic cowboytje bleef staan.
Mijn grootouders werden geboren in de laatste ademtocht van – let wel – de négentiende eeuw zodat mijn opa ook die avond na het ‘koffiedrinken’ opstond om zich naar zijn donkergroene stoel met houten armleuningen te begeven. Hoewel halfweg de 70, had hij vrijwel de gehele dag buitenshuis gewerkt (gegraven, -plant, -sjouwd, -slagen, -spit, -timmerd, -verfd, -zaagd, -zaaid?; naar ’t Wad gefietst om de vissen te halen die zich aan zijn botwand hadden gebeten?) en de veronderstelling dat hij zou deelnemen aan afruimen en vaatwassen, was even idioot als die dat Mick Jagger, na een Rolling Stones-concert, zou helpen De Arena te kuisen.
Op weg naar zijn stoel keek mijn opa naar rechts, door een der vele ramen, de tuin in. Bruun lag op zijn zij, ver van het huis, dichtbij de metershoge, donkere wand van dunstammige bomen waarachter zich een hotel annex café annex restaurant annex (’s zomers) dancing annex (’s winters) bioscoop annex (bij gelegenheid) feestzaal bevond.
Mijn opa haastte zich naar de hal, naar pet, klompen, jas, en liep over het gras naar het paard waarvan hij wist dat het zijn laatste zou zijn. Hij was lang en mager en liep met grote stappen. In de vroege schemer was het paardenlijf een donkere, van boven ronde homp. Een zwerfkei.
Bruun was niet dood. Hij lag op zijn linkerzij en zijn rechteroog keek naar mijn opa, die bij zijn hoofd knielde. Een paard is nooit groter dan wanneer het ligt.
Een jaar of 15 later zou ik ‘over’ deze scène een gedicht schrijven dat, zo’n vier jaar nadien, werd opgenomen in mijn debuutbundel, ‘Jachtveld’. Om reden van rijm en ritme heet Bruun in dit vers ‘Sam’. De laatste twee strofen luiden: ‘’s Avonds gaat hij liggen. / Groter dan ooit, lijkt hij nu / en zijn oog is wit en bang. // Gevangen in Sams zieke lijf / vraagt het mij verbaasd / wat hem vasthoudt’.
En zo was het. Dat enorme, ooit ongehoord sterke, alle menselijke lichaamskracht tot voorbij de dampkring te boven gaande lijf was ineengezegen, weigerde dienst, maar dat oog, Bruuns grote bruine oog, – in het gedicht ten onrechte “wit” genoemd, – leefde nog volop, keek, bewoog, - vragend, bang, - snapte niets van wat was. Heel Bruun had zich in dat oog gebald, - dat oog, een gevangen dier.
Mijn opa streelde Bruuns hoofd, klopte op zijn schouder, kwam overeind. Hij kreunde erbij, kiezen op elkaar. Zo snel hij kon, beende hij naar het ’s Zomers Altijd Schemerige Pad.

(Lezers: vergiffenis. Ik was van plan – had daarom aangekondigd – vandaag het laatste deel van mijn Bruun-serie te publiceren, maar ik heb me vergist. Waar ik bij zat, werd het gedachte laatste - het voorlaatste deel. Denk ik. Verwacht ik. Soms is een schrijver de stenograaf van zijn verhaal. Wordt dus vervolgd.)

donderdag 25 oktober 2007

Rotoplossingen (door Frank)

Het gaat er hier al een tijdje over, vooral sinds het verschijnen van Bibi's boek. En meestal lees ik het en weet ik het niet. Wat doe je met rotjongens? Strenge discipline? Een warm bad van liefde en aandacht? Verandering van omgeving? Ik weet het niet.

Wéér een steekpartij. Ik stel me dat voor. Je zit op school. In plaats met leren ben je bezig met op je tenen lopen. Je wil niet opvallen. Tuurlijk niet, je bent puber. Maar ook omdat je niet wil dat bepaalde mensen hun aandacht op je richten. Je moet onopvallend door de school waar iedereen die keuze maakt: opvallend domineren of anonieme massa zijn.

Dan gaat het mis. Over niks. Over de gymles. Schoppen. Bang. Slaan. Het mes dat je trui raakt, je huid en verder naar binnen. Pijn. Warm bloed door je trui. Met een ruk wordt het teruggetrokken. En nog eens naar binnen.
Dit is het dus. Hier was je bang voor. Je vermoedde dat dit soort dingen konden gebeuren en nu is het waargemaakt. Deze angst is ingevuld. Je zal voor altijd weten hoe het is, neergestoken is van een woord een pijnlijk concrete ervaring geworden.
Verderop rennen twee klasgenoten langs een ander point of no return. Ze verdwijnen uit het zicht.

Zo'n omgeving.
Ik weet het niet.

De gemeente Utrecht dat het te weten. Zorg dat ze niet in groepen over straat zwerven. Hou ze uit elkaar, weg van verleiding, weg van de opruiers. In de wijk Kanaleneiland moest een samenscholingsverbod de oplossing brengen. Niet voor iedereen, alléén voor de tachtig ergste rotjongens.
Die kregen van de gemeente een cultstatus uitgereikt. Ze hadden het op een briefje, ze waren officieel rotjongens. Er zou een brief naar hun ouders worden gestuurd om het allemaal nog eens toe te lichten.

Die brief is nooit verstuurd. Er ging iets mis. Vormfout. Kan gebeuren. Had niet mogen gebeuren. Toch gebeurd. Die vormfout is voldoende om te maken dat het samenscholingsverbod nooit is ingegaan. De tachtig rotjongens lachen zich slap. Wie gaat ze nu nog iets maken?

Interessant detail: sinds alle media-aandacht over dit verbod is het in Kanaleneiland drukker dan ooit.

Ik weet het niet meer.

woensdag 24 oktober 2007

Wandeling (door Ludo)




Ik wandel. En niet alleen omdat het moet. Ik wandel ook wel omdat het moet. De benen doen pijn. Erg pijn. Een gewoon wandeltempo is niet mogelijk, maar deze wandeling -strompeling is een beter woord- is om alle afvalstoffen, die zich hebben opgeslagen in mijn benen, eruit te strompelen. Thuis kan ik wel de trap op, maar de trap af is een groot probleem. Zittend de trap af of achterstevoren is de enige mogelijkheid.
En daar wandel ik. Maar, ik zei al, niet alleen daarom.

Het is kwart over zeven 's avonds. Het is donker en het vriest licht. Geen beter moment voor een wandeling door het dorp. Ik zie huiskamertaferelen. Mensen zijn er nog niet aan gewend dat het zo vroeg donker is, dus gordijnen zijn veelal nog niet gesloten. Dit zijn de momenten waarop je ongestraft voor voyeur kunt spelen. Door mijn strompeltempo heb ik alle tijd om die huiselijke taferelen waar te nemen. Het ruikt buiten ook ineens naar najaar en winter tegelijk. Vrieskou heeft ook een geur volgens mij. In elk geval ervaar ik dat zo. Tegelijkertijd ruik je de gevallen herfstbladeren en komt de geur van een houtkachel je tegemoet.

De wandeling doet me denken aan wandelingen die ik vroeger als kind maakte met onze hond. Zo, vlak na het eten, liep ik dan een uur met de hond door het dorp. Anoniem in de duisternis, allerlei geuren opsnuivend. In dat dorp, in die periode van het jaar, vooral verwerkte suikerbieten.

Ik word er vrolijk van en maak een vreemd huppeltje. Au! Kramp! Maar kramp heeft ook een glimlach vandaag.

dinsdag 23 oktober 2007

Ik wil schreeuwen (door Bibi)

Vorige week keek ik met weemoed uit het raam van de trein en zag hoe een weiland werd omgetrokken tot steenland. Hoe grauwende machines stukje bij beetje de aarde opaten tot er weldra nog maar één konijn over zou zijn, één muis die dapper weerstand bood, één zwanengezin, één reiger die weigerde te vertrekken. Ik hoorde deze week ook over een zwijnenplaag. Dat vond ik lachwekkend, want het is natuurlijk maar van welke kant je die plaag bekijkt.

En verder las ik net weer eens een boek over dieren. Het ging over Lonesome George, de allerlaatste reuzenschildpad van zijn soort. Er zijn nog wel andere reuzenschildpadden, maar die komen van andere eilanden. Nu doet iedereen verwoede pogingen een vrouwtje te zoeken voor deze allenige ziel. Het hele eiland waar hij oorspronkelijk vandaan komt is met de modernst mogelijke hulpmiddelen doorzocht, maar al vijfendertig jaar lang is er geen spoor te vinden van een tweede Geolechone nigra abingdoni.
Ooit was er ook een allerlaatste dodo. Een eenzame vogel die tevergeefs op zoek ging naar een soortgenoot. Die in eenzaamheid stierf en niet hoorde hoe de wereld om hem schreeuwde. Er was een laatste oerrund, een koe die zeven jaar alleen door het woud scharrelde zonder ooit een antwoord te krijgen op haar loeien. Toen ze dertig was verstopte ze zich in het kreupelhout, ging liggen, sloot haar ogen en vertrok. En ook zij hoorde niet hoe de wereld om haar schreeuwde.
Zo was er een laatste mammoet, een laatste sabeltandtijger, een laatste Tasmaanse duivel, maar niemand wist dat het de laatste was, alleen de dieren zelf omdat er nooit een einde aan hun zoektocht kwam. En telkens schreeuwde de wereld om een verloren kind.
Nu hebben we dan Lonesome George. Ze willen hem klonen, ze willen hem kruisen, ze willen hem middels elektro-ejaculatie van zijn kostbare zaadjes ontdoen. Er zijn stemmen die roepen hem terug te brengen naar waar hij vandaan komt. Hij is tachtig, laat hem nog honderd jaar leven op zijn geboortegrond. Stuur samen met hem nog wat reuzenschildpadden mee, met andere genen, maar wel met schild, met diepe rimpels en met reusachtige poten. Hun betovergrootouders kwamen van hetzelfde vasteland, ze zijn neven en nichten die reuzenschildpadden, maar net een beetje anders geëvolueerd. Ze zullen het samen goed kunnen vinden.

Voor het eerst schreeuwen de mensen met de wereld mee. Lonesome George moet blijven! Maar intussen zien we niet hoe we iedere dag ook in ons eigen land eenzame schildpadjes maken. We verbrokkelen het land. We jagen de laatste egel van perceel nummer zoveel de snelweg op. En opnieuw hoort niemand hoe de wereld schreeuwt.
Ik keek uit het raam van de trein en zag hoe een fazant zich terugtrok op het laatste hoekje groen van wat ooit een weiland was. Het wordt winter. Hij zal nog even niet merken dat hij de laatste is. Maar straks, als zijn hoge schrapende roep gaat klinken, krijgt hij geen antwoord meer. Er is veel eenzaamheid. Ik wilde schreeuwen.

maandag 22 oktober 2007

Turks fruit (door Alexander)

Jan Wolkers was mijn kennismaking met de literatuur. Turks fruit was mijn beslissende boek, het boek waarmee mijn eeuwigdurende liefde voor de literatuur begon te branden – het ontstak die liefde.

Eerst wist ik het nog niet zo. Turks fruit stond reputatiegewijs gelijk aan Giphart en porno. Leuk hoor, heus, om als puber over grotemensenseks te lezen, maar ach. Tijdens de les Nederlands, op mijn veertiende, waarin mijn lerares het klaslokaal binnenkwam met een guitig hoofd en Turks fruit onder haar arm, werd de vunzige reputatie van Wolkers bevestigd. Ze las smalend, smuilend, smullend een fragment voor waarin een piemel tussen een rits kwam te zitten.

Leuk hoor. (Pijnlijk ook.) Maar het duurde nog een jaar tot ik Turks fruit ter hand nam en het op waarde ging schatten. Een vriendin van dertig leende me weer eens een stapeltje mooie boeken, ze had een goede reputatie wat dat betreft, en Turks fruit zat ertussen. Ik las en ik las met plezier en rode oortjes.

Toch vond ik de ontknoping een beetje raar. De dood kwam een beetje uit de lucht vallen, meende ik. De vriendin zette grote ogen op toen ik dat zei. ‘Maar er zitten toch de hele tijd verwijzingen naar de dood in? En naar haar kanker.’ Dat prikkelde me. Ik realiseerde me dat ik niet goed had gelezen. Toch te veel die seks gelezen en te weinig oog gehad voor de rest? Ik herlas onmiddellijk.

En toen zag ik het. Het niveau eronder. Ik las ineens een heel ander boek. Turks fruit droop van het geil, maar daarachter lag hartverscheurende tragiek. Het was een boek dat je kon interpreteren, waarin de echt belangrijke dingen gesuggereerd werden, waarin meer stond dan er stond. Waarin enorm veel seks en naakt zat, en het was functionéél naakt. Ondertussen ging het helemaal niet alleen over seks, het ging over liefde en dood. En dat kon allemaal maar in een volwassenen-literaire klassieker, ook al waren de taal gewoon en de woorden niet hoogdravend, niet moeilijkdoenerig.

Ik las hem en ik las dankzij hem anderen. Turks fruit raad ik elke zestienjarige aan die verliefd wil worden op de literatuur.

Goed nieuws onderlangs (door Alexander)

* Twee meisjes – engelen waarlijk – schreeuwden iets naar me, zaterdagavond, op een lawaaiig feest van onze roeivereniging. Mijn bek viel open. Mijn ogen sprongen uit hun kassen en knikkerden de zaal door. Mijn huid werd als die van een geplukte kip. Ik zag er misschien uit alsof ik hen niet had verstaan, maar dat had ik mooi wel. De engelen hadden me gevraagd hun huisgenoot te worden.
Echt.
De volgende dag ging ik kijken. Het was een hokje, maar een aardig hokje. Om een idee te geven: in de breedte past er geen bed in, in de lengte net twee.
Maar ik denk dat ik het doe, ik denk dat ik bij de engelen ga wonen.

* Radiohead heeft een nieuw album, IN RAINBOWS. Je kunt het alleen nog via internet kopen, voor een bedrag dat je zelf kiest. Ik heb hem na enig wikken en wegen eerlijk nul euro voor betaald. (Was dat laf of slim, ik weet het niet.) Het is gewoon wél een erg goede cd. De krantencritici zijn er een beetje halfslachtig over, ja, het was wel goed, maar niet echt heel erg. Ik vind van wel, wel echt heel erg.
Het goede eraan is dat het eerst ontoegankelijk klinkt, maar slechts heel even, want het is niet ontoegankelijk. Hier 15 STEP en RECKONER.

* Perkamentus is homo, lees ik vandaag in de krant. J.K. Rowling heeft dat in New York onthuld. Ik vind het schitterend. Homo-organisaties in Groot-Brittannië zijn blij, maar een beetje gereserveerd blij, omdat het niet expliciet in het boek staat.
Ik ben juist daaróm blij: omdat het er gewoon is, zonder dat het in het boek staat. Omdat het dus niet geproblematiseerd wordt. Er wordt geen thema van gemaakt. Dat komt niet zo vaak voor in de (jeugd)literatuur, volgens mij. Ik vind dat homoseksualiteit niet elke keer een thema hoeft te zijn als er een homo voorkomt in een boek. Omdat je, in het echte leven, met homo's ook niet de hele tijd over hun geaardheid hoeft te praten. Dan zou je het de hele tijd problematiseren. En het lijkt me juist dat er geen probléém is.

zondag 21 oktober 2007

Live finishverslag (Radio Canna)

Hebben we beeld?

Regie?

Regie...?

Geen beeld.

Dan maar een audioverslag van de laatste meters.

Ludo Abbink is de laatste kilometer ingegaan met een tijd van - houdt u zich vast - 3:26:42. Het record van Canna gaat er dus aan. Daar blijft niets van over. Maar het betekent ook dat hij misschien wel onder de 3:30 gaat lopen. Dat zou onvoorstelbaar zijn. Maar dan móét er nog een versnelling komen. Heeft Abbink die in huis? Na ruim 41 kilometer onder deze omstandigheden? Nee.

Het lijkt er helaas niet op. Alles doet pijn. Je ziet het aan zijn houding. Het schokt. Het buigt. Het barst. Het record, dát gaat er zeker aan. Maar onder de 3:30... dat gaat niet lukken. Te veel pijn. Te veel vermoeidheid. Het zou ook onmenselijk zijn. De 3:30 zit er niet in.

Of toch? Want jahaa, waar hij het vandaan haalt weet ik niet, maar hij versnelt. Hij versnelt. Hij gaat de Keniaan Kipnene voorbij. Hij gaat Mboki voorbij. Hij laat Kipdade ver achter zich...

Ludo Abbink wat ben je hier aan het doen? Wat ben je hier voor prestatie aan het leveren? De finish is in zicht. De pijn straalt uit zijn hele lichaam. Maar wat doet hij hier? Hij gaat die 3:30 ruim halen. Hier komt hij de finish over in een tijd van:
drie uur, negenentwintig minuten en eenendertig seconden. On-voor-stel-baar. Wat een ongelooflijke prestatie. 3:29:31. Een nieuw record en een ongekende sensatie.

Ludo Abbink. Hij maakt alle verwachtingen meer dan waar.

Terug naar de studio in Canna.

Live vanuit het Vondelpark (Radio Canna)

Beste bezoekers, ik begrijp vanuit de regie dat u inmiddels beeld heeft. We zijn hier live bij Ludo Abbink en zoals u ziet loopt hij nú al in het Vondelpark. Het lijkt erop dat hij hier een fe-no-me-na-le tijd neer gaat zetten. Hij stevent niet af op een record, maar op een vernietiging, een verpulvering van het huidige record op Canna. De vraag is alleen: gaat hij niet te hard? Toegegeven, het is niet lang meer. De finish is al bijna in zicht en hij ziet er geconcentreerd uit. Maar weet hij dit vol te houden? Stort hij niet in?

Bekende inwoners van Canna juichen hem inmiddels toe. We zien hier Bibi D.T. foto´s maken. En Edward van de V. roept luid: ´Radio Canna!´. Het doet Abbink zichtbaar goed, hij versnelt nog even en lost direct twee, drie achtervolgers.

Met nog drie kilometer te gaan moeten wij er even tussenuit. Straks de apotheose: gaat Abbink hier inderdaad een absoluut record neerzetten?

Tot straks.

In afwachting... (door Radio Canna)

Ja beste bezoekers, u bent nu live verbonden met Amsterdam. De beeldverbinding is tijdelijk verbroken, excuses daarvoor, maar dat kan gebeuren met live reportages.

We zijn natuurlijk in afwachting van niemand minder dan Ludo Abbink. Ludo Abbink die al een uitstekende Teutoburgerwaldlauf liep, maar die op zoek is naar meer. En dat meer zal het nationale record van Canna op de marathon zijn. Hij heeft deze marathon van Amsterdam speciaal geselecteerd. Niet Rotterdam. Niet Berlijn. Dit moet zijn marathon worden.

Het vlakke parcours ligt hem. Hij voelde zich de afgelopen dagen uitstekend. Hij heeft kunnen trainen zoals hij dat wilde. En hij beschikt natuurlijk over die wilskracht die hem dat record moeten kunnen bezorgen.

Ludo Abbink is onderweg. En later hoort en ziet u meer van zijn verrichtingen.

zaterdag 20 oktober 2007

Jeska kijkt terug: Caravannetje

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

Wolkers (door Edward)

Al een tijdje wil ik een stuk schrijven over de drie eigenschappen die een groot politicus volgens mij zou moeten hebben: durf, optimisme en een gevoel voor juiste woorden. Maar dat stukje schrijf ik niet meer, want nu ik verdrietig ben om de dood van Jan Wolkers weet ik dat ik veel beter kan zeggen dat grote politici Jan Wolkers zouden moeten zijn.
Als Jan Wolkers een beweging was dan zou hij op 151 zetels staan.

Ik heb alle boeken van meneer Wolkers mogen lezen, tot en met de dagboeken die de laatste jaren uitgekomen zijn. En alle dagboeken die er nog komen ga ik ook lezen, want Wolkers is mijn epifanie-schrijver.
Onlangs noemde de schrijver Aidan Chambers dat zo: iedere hartstochtelijke lezer kan een epifanie-boek noemen, een openbaringsboek, een boek dat hem deed rillen en huiveren en gloeien.
Voor mij was dat misschien niet één boek, maar een heel schrijverschap: dat van Wolkers. Ik rilde en gloeide van al zijn boeken, en vooral van Een roos van vlees, van De Kus, van De walgvogel en van De perzik van onsterfelijkheid.

Pas later zag ik meneer Wolkers op televisie. Mulisch zei vandaag: 'Jan Wolkers was een goed mens.' En dat is een zeer precieze omschrijving.
Daarbij is Wolkers voor mij een toonbeeld van een helder soort mannelijkheid - een Hercules die zowel kan brullen als eendenpulletjes redden.
Zoals Wolkers zou ik willen zijn, ook al zal me dat nooit kunnen lukken.
En ik denk ook dat ik - als ik mocht kiezen - als Wolkers dood zou willen gaan. Plotseling. In de nacht. Stil, en naast mijn geliefde.

Meneer Wolkers - dank u wel voor wie u was en voor wat u ons openbaarde. Uw durf, uw optimisme en uw geweldig gevoel voor de juiste woorden.

vrijdag 19 oktober 2007

Het Beweginkje (door Kees)


Het gezeurzanikzeik van het anti-‘Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige Gedichten’-beweginkje werd aldra meelijwekkend. Wéérzinwekkend trouwens ook, en: gênant. Voor het eerst sinds ik zeven jaar geleden De Docentenkamer ontvluchtte dat ik op zóveel kleingeestig chagrijn stuitte.

Vanzelfsprekend vind ook ik dat uitgevers die een poëziebloemlezing willen publiceren een dichter(es) tijdig behoren te vragen of hij/zij het goed vindt dat, tegen betaling van zus of zulk bedrag, werk van hem/haar in dat boek wordt opgenomen. Als een dichter dat, om welke reden ook, niet wil, dient de uitgever van die man of vrouw zijn/haar werk af te blijven. Prometheus is dus onbehoorlijk te werk gegaan, daarover verschillen Beweginkje en ik niet van mening. Maar wat er vervolgens op diverse weblogs in gedeelde kneuterweerzin jegens Komrij’s monumentale werk zoal werd en wordt bíjgemokt….

In ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ staan ook door kinderen geschreven gedichten. Had voor mij eveneens niet gehoeven. Ook ík heb de indruk dat binnen het huidige basisschoolpoëzieonderwijs, voorzover het bestaat, de lees-/schrijfbalans te ver richting schrijven doorzakt. Maar ’t is míjn bloemlezing niet. Ik tref in zovéél boeken ‘dingen’ die voor mij niet hadden gehoeven, - sterker: ik lees wel eens bóéken die voor mij niet hadden gehoeven. Komrij is de bloemlezer, hij koos er voor die kindergedichten op te nemen en het staat eenieder vrij ze niet te lezen (er blijft, me dunkt, voldoende over) of ‘De Nederlandse Kinderpoëzie in 1000 en enige Gedichten’ niet te kopen.
Het Beweginkje ‘ziet’ dat anders. Jammert dat Komrij, door die kinderschrijfsels op te nemen, De (kinder-/jeugd)Poëzie veramateuriseert. Je moet er maar opkomen.
Wat Komrij heeft willen samenstellen, is volgens mij niet een boek voor kinder-/jeugddichters en andere ‘professionals’, maar een boek voor lézers. En vind ervan wat je wilt, maar na zo’n 15 jaar bestuurs-, jury- en ander werk voor diverse ‘poëzieleesbevorderende’ stichtingen, instellingen en andersoortige ‘lichamen’, weet ik uit ervaring dat tal van volwassenen en kinderen, zij het om van elkaar verschillende redenen, bij gelegenheid graag door kinderen geschreven gedichten lezen. Zodat veel literair-onschuldige lezers die ‘gewoon’ van “1000 en enige” kinder- en jeugdgedichten willen genieten, die paar pagina’s kinderwerk vast gaan waarderen en op waarde zullen schatten.

Jeetje. 'T Hoen (1745) staat vóór Van Alphen (1746) terwijl ’T H. zich aan V.A. schatplichtig heeft verklaard. Nee, dá’s lekker. Geeft zo’n ‘KinderKomrij’ toch mooi een verkeerd beeld van hoe ’t literair-historisch in elkaar steekt.

Allemachtig! Vóór hij, vrij naar Rushdie, de zee der kinder-/jeugdgedichten indook, had Komrij niet van Gerard Berends, Sjoerd Kuyper en David Tomkins gehoord! Waarmee Het Beweginkje insinueert dat Gerrit Komrij een dilettant is, wiens keuzes dus niet serieus moeten worden genomen.
Op het jongste Kinderboekenbal sprak ik diverse héél ‘professionele’ collega’s die zich afvroegen wie Gerard Berends was. Een enkeling vermoedde een pseudoniem met Komrij himself erachter.) Omdat ik Gerard sinds een jaar of zes ken, kon ik hen onder meer vertellen dat geen mij bekende dichter zijn gehoor tijdens voorlezingen zo gelukkig maakt als Gerard B. Berends.
Ofschoon ik wel eens iets lees, had ook ik, tot ‘Komrij’, nooit van David Tomkins gehoord (domdomdom?) en wat maakt het uit of Komrij, vóór hij zijn kinderpoëziekruistocht aanving, de naam ‘Sjoerd Kuyper’ kende? Inmiddels heeft hij ’s mans werk gelezen (en zogezegd de hoogste score toegekend). Is dát niet waar het om gaat?
Komrij ís natuurlijk geen dilettant. Ik verwed er € 208,-- onder dat hij meer kinder- en jeugdpoëzie heeft gelezen dan alle leden van Het Beweginkje bij elkaar; dat hij dat niet, zoals hier & daar - ook door Komrij’s eigen schuld - werd beweerd, binnen twee weken heeft gedaan, mag ik inmiddels bekend veronderstellen.
Maar stel nou dát-ie een dilettant was. Dat een gereputeerd volwassenenschrijver/-dichter/-bloemlezer zich zonder voorkennis van kinder- en jeugdpoëtische materiën door vijf eeuwen kinder-/jeugdpoëzie las en bloembundelde wat hij de moeite waard vond. Wat zou daar op tegen zijn? Dat hij de ‘hiërarchische’ verhoudingen en ‘politieke’ gevoeligheden binnen het Nederlandstalige dorpje Kinderpoëschannerveen niet kende? Zodat hij van de door collegae en critici al jaren hoog aangeslagen en door De Belastingbetaler adequaat gehonoreerde Truus wellicht minder verzen zou opnemen dan van de slechts bij enkelen bekende dichtende docente Gea? En wat zou dáár op tegen zijn? Zou een bloemlezing van een onbevooroordeelde, buitengewoon belezen volwassenenpoëziekenner van buiten het dorp voor een keertje niet spannender zijn dan de zoveelste collectie van een dino die alle objectiviteit en onbevangenheid is kwijtgeraakt omdat-ie al 40 jaar in Kinderpoëschannerveen woont, zo’n beetje elke Nederlandse en Vlaamse kinder-/jeugddichter persoonlijk kent, ruzie heeft met A en bejaardensekst met Z?
Lijkt mij wel, maar Het Beweginkje denkt er vast anders over. Dat wil dat íedere kinder-/jeugdpoëziebloemlezing recht doet aan zíjn idee van de Kinderpoëschannerveense verhoudingen; (zelf)relativeringsvermogen en ruimhartigheid zijn dit ego- en elkaarcentrische volkje even vreemd als goede smaak en vrijgevigheid.

Er is niets wat ik serieuzer neem dan mijn literaire werk, al bestaan er één of twee ‘dingen’ die ik éven serieus neem. Wanneer er onder multimediaal klaroengeschal een op voorhand prestigieuze jeugdpoëziebloemlezing verscheen waarin ‘ik’ niet of nauwelijks voorkwam, zou ik teleurgesteld zijn en de bloemschikker van alles & nog wat verdenken (niet al mijn bundels gelezen, voorkeur voor andersoortige poëzie, slechte smaak, rancune, seniliteit, et cetera) maar van mijn geloof in de kwaliteit van mijn werk zou ’t geen microflinter afkrabben en het zou toch godverdegodver mijn eer te na zijn publiekelijk te jeremiëren over des bloemlezers of uitgevers keuzes. Wél, misschien, over onbetwistbare terechtheden als te laat geïnformeerd en onderbetaling, maar me laten kennen door publiekelijk over ’T Hoen, gedichten door kinderen, dilettantisme of - zie hierna – omslag of papier te zaniken: - ik zou niet dúrven. Het Beweginkje is moediger dan ik. Het durft zijn kleingeestigheid te tonen, schaamt zich niet voor oprispingen uit onderbuik en reptielenschors. Chapeau! Als ík zo dacht, als míjn denken zich bewoog als bloed door een bíjna dichtgeslibde ader, zou ik er niet voor durven uitkomen.

Verder.

Het Beweginkje vindt het omslag van ‘De Nederlandse [ ]’ niet mooi. Het oorspronkelijke omslag – foto van een meisje met ijsmuts, op schaatsen vóór een molen op een ijssloot, weinig zijlandschap – vond het véél mooier. Prima, ieder zijn smaak. Die foto vond ik ook mooi, maar het omslag dat het werd, vind ik gewéldig. Dat – wel érg lange – meisje naast die antieke camera, uitkijkend over een schitterend, verstild, zij het onNederlands landschap naar een in hemelblauw verborgen toekomst: prachtig. De illustratie bevredigt én verhevigt een verlangen dat ik voer. Begrip voor de (jongere? anders besmaakte, minder sentimentele?) criticasters, maar ik ben met dit omslag alleszins gelukkig.

Het papier. Zélfs het papier. Deugt volgens Het Beweginkje - gaandeweg verloor het alle gêne – ook niet. Het zou krantachtig, goedkoop, onaantrekkelijk aanvoelen. Onzin. De papierkwaliteit van ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ is beter dan je van een zeven centimeter dik, 1040 pagina’s tellend, nog geen € 20,-- kostend boek mag verwachten.

Het Beweginkje schiet toe. Open doeltje! Dat Komrij’s majestueuze bloemlezing “nog geen € 20,--“ kost, komt, kliert Het Beweginkje, doordat Prometheus zijn levende leveranciers slechts € 5,-- per gedicht wil betalen. (Voorzover ik weet, wordt door sommige collegae over dat bedrag onderhandeld. Als het waar is dat Prometheus, op grond van ooit gemaakte afspraken, € 26,-- per gedicht had moeten bieden/betalen, is dat die collegae hun méér dan goed recht. Ik hoop dat ze krijgen wat ze willen, afspraak = afspraak. Zelf neig ik ertoe op z’n meest € 255,-- beduidend minder belangrijk te vinden dan dat een groot publiek eíndelijk eens met name moderne jeugdpoëzie leest.)
Vind ik € 5,-- dan wél redelijk? Ik weet niet wat “redelijk” ís. € 26,-- vind ik óók symbolisch. Wat is de geldelijke waarde van een gedicht? Ik doe er, ingekookt, úren over een gedicht te schrijven. Zo ik inzake poëzie mijn tekstschrijvertarief hanteerde, vroeg ik voor één nieuw vers € 1300,-- exclusief. Maar dat betaalt niemand en mijn in ‘Komrij’ opgenomen gedichten zíjn niet “nieuw”. Ze staan in bundels waarvan, bij mijn weten, het merendeel niet langer te koop is. Ten onrechte!, maar het is zoals het is.
Voor de leden van Het Beweginkje ligt dit, voorzover ze kinder-/jeugdpoëzie schrijven, natuurlijk anders, dat snap ik ook wel. Hun bundels beleven druk na druk en zo ze niet hoog opgetast in de boekenwinkel liggen, is een verkoper koortsachtig doende ze aan te slepen. Zouden zelfs zulke nimmer uit druk gerakende prachtwerken, zoals Het Beweginkje beweert, door ‘Komrij’ ‘uit de markt worden (sic) gedrukt’?
Ga toch weg.
Lezers dezes weten waarschijnlijk en betreuren hopelijk dat de meeste (jeugd)poëzie slecht verkoopt. Het aantal Nederlanders dat regelmatig voor zijn plezier (dus uit niet-professionele overwegingen) een dichtbundel koopt, bedraagt, naar ik las, tussen de 3- en 4000. Sommige bloemlezingen, en zeker die van Komrij, bereiken een veel groter publiek. Ze krijgen meer persaandacht dan individuele bundels. Wie niet in De Poëzie is ingevoerd, maar wel mooie gedichten wil lezen, koopt liever een bloemlezing vol, door een ‘deskundige’ bijeengebrachte, – vermeende – kwaliteit dan dat hij in de winkel op goed geluk een bundel uit de poëziekast trekt, temeer daar zo’n dikke bloemlezing vaak niet veel duurder is dan dat boekje met 30 sneeuwvelden waarin de dichter enkele lettersporen achterliet. Niet alleen in Nederland maar wereldwijd kopen mensen liever een ‘vol’ dan een nogal ‘leeg’ boek. Et cetera.
Dat kunnen wij, dichters, vervelend vinden en negatief duiden (ik baal er óók van) maar de stelling dat er, als er niet werd gebloemleesd, meer bundels zouden worden verkocht en zéker die dat bijvoorbeeld ‘Komrij’ ‘reguliere’ bundels ‘uit de markt drukt’, lijkt mij flauwekul. Zeker is daarentegen dat, dankzij Komrij, dezer weken een heleboel volwassenen en misschien ook jongeren, die vóór de verschijning van ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ wegens onwetendheid niet op het idee zouden zijn gekomen een bundel van Berends, Rompa of Witvliet te kopen, onder meer jeugdpoëzie lezen. Zeker is ook dat ‘ons’ genre, ons werk(terrein), meer aandacht krijgt dan het zonder ‘Komrij’ zou hebben gekregen. En dan kun je afdalen naar NavelNulNiveau om daar, terwijl je vazallen het natte washandje op je voorhoofd gedurig verversen, al dan niet terecht te mokken over te laat geïnformeerd, diefstal, € 35, -- in plaats van € 182,-- (die Het ziekzuinige, het leven lijdende Beweginkje tóch met tegenzin had uitgegeven), ’T Hoen, veramateurisering van De Poëzie, Komrij’s zogenaamde ondeskundigheid, het omslag, papier, in de ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ niet vertegenwoordigde bundels en dat je er met slechts twee, vijf of zeven in staat, maar je kunt het ook positief en groothartig bekijken. De kans dat iemand in een boekenwinkel zal aarzelen tussen de aanschaf van óf de ‘KinderKomrij’ óf een bundel van een contemporaine jeugddichter lijkt mij kleiner dan de kans dat iemand dankzij Komrij zo’n bundel zal kopen.

Samengevat.

Het Beweginkje heeft gelijk. Uitgeverij Prometheus heeft op z’n minst een áántal dichters niet of schandalig laat (namelijk toen de bloemlezing al was gedrukt) om toestemming voor overname verzocht. Dat gaat ieder fatsoensperk te buiten en is, in essentie, diefstal. Prometheus verdient straf.
Ík ga niet proberen haar die te laten geven. Integendeel. Ik ben blij dat Prometheus mijn toestemming niet heeft afgewacht. Die had ik niet kunnen geven omdat van de vier uitgevers van de vijf bundels waaruit Komrij in mijn geval heeft geput slechts één me heeft gevraagd of ik er bezwaar tegen had dat één mijner gedichten in ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ zou worden opgenomen. Dat neem ik die andere uitgevers niet kwalijk: - ik verhuis nogal eens. Ik vind het plezierig dat Komrij een behoorlijk aantal van mijn gedichten heeft opgenomen (al had ook ik, in zijn plaats, andere gekozen) en zou het jammer hebben gevonden wanneer ‘ik’ er vanwege verhuizingen niet of met één in stond.

Het Beweginkje heeft gelijk. Waar € 26,-- is afgesproken, dient € 26,-- te worden betaald. Als collegae die ik hoog heb zitten me zouden vragen toe te treden tot een € 26,---front tegenover Prometheus’ € 5,---bod haastte ik me uit solidariteit en vriendschap onmiddellijk naar de voorste gelederen, maar van hen verneem ik in dezen niets en persoonlijk voel ik niet in het minst de behoefte tijd te besteden aan het verwerven van € 208,-- in plaats van € 40,--. Als gezegd, houd ik beide bedragen voor symbolisch. Tuurlijk bezit ik liever € 208,-- dan € 40,-- en zou ik iemand die mij voor € 168,-- oplichtte onder water houden tot-ie me terugbetaalde, maar in dezen vóél ik me niet opgelicht. Ik vind dat Komrij een prachtig boeket heeft geplukt, hoop dat velen ervan zullen genieten, ben ervan overtuigd dat ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ niet één kinder- of jeugddichter kwaad zal doen en teneinde zó’n zeldzaam rijk en daardoor belangrijk boek betaalbaar te houden, neem ik graag genoegen met een fles goede whisky in plaats van een mooi etentje voor twee.

Ik wil maar zeggen: Het Beweginkje heeft zakelijk gezien gelijk, maar naar aanleiding van zijn verre van zakelijke pogingen tot het karaktervermoorden van ‘De Nederlandse Kinderpoëzie [ ]’ verwijs ik naar het laatste couplet van een lied, geschreven door ons aller koningin, die Het Beweginkje, denk ik, hoofdschuddend-geamuseerd zou hebben gadegeslagen.

“Tjonge jonge jonge, wat een toon
Tjonge jonge jonge, niet gewoon
Doe het allemaal
Wees een kannibaal
Maar zeur niet
Zeur niet
Zeur niet
Zeur niet
Zeur niet
Zeur niet
Zeur niet
Zeur niet”

(Uit: ‘Zeur niet’, Annie M.G. Schmidt, Nijgh & Van Ditmar, 2007)

donderdag 18 oktober 2007

Ik en Jij (door Frank)

In de supermarkt:

Kind
Kijk, snoepjes.

Mama
Ja.
Lekker, hè?

Kind
Mag ik die?

Mama
Nee, we hebben nog genoeg snoep.

Er komt een dag dat snoepjes snoep zijn geworden. Dat je je een beetje ongemakkelijk voelt als je over snoepjes praat. Want dat is toch ‘kindertaal’. En voor altijd kind blijven is dan wel een prachtig idee, maar je moet het natuurlijk niet overdrijven. Je wil niet kinderlijk of kinds overkomen, want de mensen nemen je niet meer serieus.

Waar ligt dat punt?
Wanneer is een kind nog een kind zonder zich al te veel te beseffen dat het een kind is? Waarschijnlijk is er wel ergens een periode aan te wijzen waarin dat meestal verandert. In die of die klas, of rond een bepaalde leeftijd. Maar wat triggert nou het besef dat er een hele andere wereld is?
Een wereld met volwassenen die anders denken. Waarvan je er later zelf ook één gaat worden. Een wereld waarin een concreet ‘straks’ of ‘later’ aan het ‘nu’ vastzit.

Ik vraag me af of het met ‘ik’ te maken heeft.

Ik ben ik.
Jij bent niet ik.
Jij bent jij.
Jij kunt niet ik zijn.
Ik ben al ik.

En er is maar één ik. Net zoals het altijd vandaag is. Het is nooit morgen, want altijd als het dan eindelijk morgen is, is het vandaag.

‘Ik’ is dus best ingewikkeld. Het duurt even voor je door hebt dat alle ‘jij’s’ eigenlijk losse ‘ikken’ zijn, die allemaal vanuit zichzelf naar de wereld kijken. Dat je voor anderen zelf een ‘jij’ bent. Dat er andere manieren van kijken zijn.

Daar zit ik hard over na te denken. En ik kan me niet een concreet moment herinneren waarop dat besef insloeg. Dat vind ik jammer.
Het is een moment waarin je een stukje kinderlijkheid laat gaan en iets anders laat instappen. Het is één van de eerste grote vragen waar je mee worstelt. Een moment waarop alles verandert.

Natuurlijk wil ‘ik’ nog steeds graag ‘snoepjes’.
En moet een ‘jij’ daar nu meteen voor zorgen.
Maar het is toch anders. Nu zit dat iets in mijn hoofd, dat naar me kijkt als ik dat wil. En dat iets ben ik.

woensdag 17 oktober 2007

Zomaar Bruce (door Ludo)

Omdat het nog woensdag is of gewoon omdat het Bruce is.

">

Things to do (door Ludo)



Er zijn ongetwijfeld mensen die het ook kunnen, maar ik heb jarenlang kunnen leven zonder agenda. Niet omdat ik geen afspraken had, maar omdat ik gewoon een goed geheugen heb. Al die jaren had ik wel een agenda en meestal noteerde ik ook de afspraken er in. Ik bekeek mijn agenda eigenlijk nooit. Slecht als ik weer een afspraak inschreef zag ik ‘staande’ afspraken in mijn agenda.

Ik word oud, vorige week memoreerde ik het al.
Laatst vergat ik twee afspraken vlak achter elkaar. Ik heb besloten dat ik mijn agenda vanaf nu écht ga gebruiken. Consequent de afspraken er in schrijven en de agenda elke ochtend openen als eerste handeling van de dag. Maar daar gaat dit stuk eigenlijk niet over. Dit stuk gaat eigenlijk om die ‘verdomd handige’
things-to-do lijstjes achterin een agenda. Of waar dan ook. Lijstjes met dingen die je moet doen. Van wie eigenlijk?

Werken in het onderwijs betekent ook dat je schoolvakanties hebt. Regelmatig krijg je daar opmerkingen over van mensen die niet in het onderwijs werken. Variërend van: “Alweer vakantie?” tot “Lekker dat je zo vaak vakantie hebt”. Jarenlang ging ik mijzelf dan verdedigen, dat werken in het onderwijs best zwaar is en dat er in de vakanties door heel veel juffen en meesters ook gewerkt wordt, zij het niet zichtbaar met kinderen.

Tegenwoordig voel ik mij niet zo bezwaard meer. En al helemaal niet bij negatief bedoelde opmerkingen. Standaardantwoord: “Ja, lekker hè, had je ook kunnen hebben als je een vak had geleerd”

En dat ik mij niet schuldig voel heeft een reden. Er gaat geen schoolvakantie voorbij of op de eerste maandag van de vakantie heeft mevrouw Abbink (25 vakantiedagen per jaar, de schat) zo’n handige ‘things to do list’ klaargelegd.

“Lieverd,

Lekker uitgeslapen? Vast wel.
Wil je vandaag de volgende dingen regelen:

- Essent bellen over jaarrekening
- spaarlampen kopen
- de douche verven
- zwemles van zondag afbellen
- APK auto regelen
- belastingaangifte kinderopvang regelen
- oordruppels bij de huisarts halen
- draadloos internet regelen
- boodschappen voor vandaag, morgen en overmorgen
- koelkast schuur repareren
- heg snoeien
- gras maaien
- stoep voor het huis onkruidvrij

Veel plezier vandaag, geniet van de meiden!
Kus, M.”

En iedere dag weer. En de briefjes blijven op vriendelijke toon als de ‘things’, ‘done’ zijn.
Neem ik teveel werk mee naar volgende dagen dan wordt de toon van de things to do briefjes strenger.

De reden dat ik mij niet meer schuldig voel over het hebben van schoolvakanties, is dat ik die schoolvakanties nooit heb.

Deze week ook niet. Maar nu is mevrouw Abbink ook thuis. We knappen deze week onze slaapkamer op.
Gisteren en vandaag waren we aan het schuren, verven, behangen. Morgen weer verder. Zelfde ritueel.

Opmerking van mevrouw Abbink om 19.11 uur hedenavond: “Laten we de rest van de week alleen ’s morgens wat doen. Dan hebben we de rest van de dag tenminste nog een beetje vakantie.”
Waarvan akte!

dinsdag 16 oktober 2007

Denken in plaatjes (door Bibi)


Onlangs las ik twee boeken, over dieren natuurlijk, het zou eens niet over dieren gaan. Het ene ging over hoe dieren helpen en het andere ging over hoe dieren denken. Op een goed moment kwamen deze boeken samen.

Dieren denken in beelden. Ze zien plaatjes. Als een paard één keer is geschrokken van een openklappende paraplu zal hij altijd op zijn hoede zijn voor paraplu’s. Nu komt dan het verhaal:

In de Tweede Wereldoorlog verzamelden de Russen zwerfhonden om ze op te leiden tot kamikaze-eenheden. Daartoe hongerden de trainers de honden uit en gaven ze vervolgens te eten onder hun tanks. Het duurde niet lang of de honden renden bij het zien van de tanks naar hun etensbakjes toe.
Toen kwamen de Duitsers Rusland binnen gereden. De Russen trokken ten oorlog. Tanks tegen tanks. En naast de tanks hun honden. Ze kregen explosieven op hun rug gebonden en werden losgelaten.
Ze hadden honger die honden, want ze stonden permanent op een streng dieet. Eenmaal los gingen ze als een speer op de tanks af. Op de Russische natuurlijk. Want daaronder lag het eten. Van die Duitse tanks hadden ze nog nooit gehoord. Daar moesten ze voor een bakje voer niet wezen.

Ik denk zelf veel in plaatjes. Abstract vind ik moeilijk, daar kan ik me geen beeld van vormen. Bij staartdelingen zag ik op school altijd staarten, bij worteltrekken zag ik zwoegende boeren en bij geschiedenis zag ik altijd grauwe en arme mensen. Het was altijd en eeuwig Middeleeuwen, ook al zaten we bij de Romeinen.

Iedereen vraagt me waarom ik toch altijd over dieren schrijf. Ik vrees dat ik het na het lezen van deze boeken weet: ik denk een beetje als de dieren.

‘Denken als de dieren’ is de titel van het geweldige boek van Temple Grandin.

maandag 15 oktober 2007

Caravannetje (door Alexander)

Ik moet de hele tijd maar rennen, treinen, fietsen, lopen, roeien, schrijven, vallen, opstaan en weer doorgaan. En dan heb ik nog geen thuis ook. Maar ik heb een iPod.

Mijn iPod is mijn caravannetje. Ik sleur hem overal mee naartoe en heb daarmee altijd een thuis bij me, een plaats waar ik me kan terugtrekken, waar ik de meubels ken, waar ik aan tafel kan zitten en waar een schommelstoel staat die me in doezelslaap wiegt. Er slingeren ook spullen die er al jaren slingeren, muziek die best naar de prullenbak zou mogen, maar die ik toch, nee, tóch niet weg kan gooien. Ik prop mijn caravannetje ook steeds vol met nieuwe spullen. Vers uit de winkel duw ik een nieuw meubel meteen in een leeg hoekje, dan ga ik een stukje rijden en kijken hoe het staat. Hoe het klinkt.

Er hangt een foto in mijn caravan van een Zuid-Amerikaans racepaard. Ik bedoel: sinds kort luister ik vaak naar RODRIGO Y GABRIELA. Hun tweede album, dat hun naam als titel heeft, met instrumentale muziek van warme Spaanse flamencogitaren die ze betokkelen en betrommelen, is verduiveld opzwepend. Zo opzwepend dat je bezweet raakt als je de ritmes met je vingers probeert mee te trommelen.

Het is muziek als een paardenrace, met galopperende gitaren en hoeftrappelritmes. Het zijn volbloed renpaarden die je hoort galopperen, af en toe roep je zelf maar even ‘hayaaaaaah!’ om ze aan te sporen, maar aansporing of niet, ze rennen toch wel door, kata-kata-kataklop, zonder zich te vergalopperen, geen stap is mis, geen keitje of oneffenheid in de weg brengt deze paarden van hun onverharde bergpad af. Kataklop, kataklop kataklop.

De nummers hebben namen als het onheilspellende ‘Diablo Rojo’, het hemelse ‘Orion’ of ‘Tamacun’. Dat laatste klinkt bijna als de naam van een Maya-tempel. Ja, als RODRIGO Y GABRIELA door mijn caravannetje galopperen, zie ik door het raam dat bergpad, stel ik me in de verte de scherpe rotskammen van de Andes voor, en vooral: droom ik over mijn volgende reis naar Zuid-Amerika. Alle inentingen voor mijn afgelopen reis naar Guatemala ten spijt, het Zuid-Amerikavirus heeft me te pakken. Tot het zover is heb ik een iPod.

zondag 14 oktober 2007

Disneyland en dag (door Linde)


Dit is mijn laatste blog alweer. Erg jammer, want ik vind het heel leuk om voor jullie te schrijven! Maar komende zondagen heb ik eigenlijk ook geen tijd, dus is het beter zo. De tentamenweek komt eraan, en dan zal mijn blog daar steeds over gaan, iets wat ik jullie natuurlijk niet aan wil doen;)

21 december ga ik naar Disneyland Parijs. School heeft het georganiseerd (wie had dat ooit verwacht). Er moeten in ieder geval vijftig aanmeldingen zijn, dan gaat het zeker weten door. We gaan twee lange dagen, en overnachten in één van de hotels. Op vrijdag vertrekken we rond elf uur ’s avonds, en komen we rond half tien in de ochtend in Parijs aan. We zullen dan de hele dag in het park doorbrengen, en in de avond naar het hotel gaan. In het hotel gaan we eten, en overnachten. De volgende dag gaan we tot drie uur het park in, en daarna vertrekken we weer richting school. Ik heb me direct aangemeld met een vriendin, want dit wil ik natuurlijk niet missen! Ik ben er één keer eerder geweest. Een fantastische ervaring. Het was in maart, een maand waarin niet veel mensen naar het park gaan, dus mijn moeder en ik hoefden voor bijna geen enkele attractie in een rij vol wachtende mensen te staan. Er was toen rond negen uur ’s avonds een optocht. Hierbij zag je alle sprookjesfiguren uit het park op wagens. Ze waren nagebouwd, en bestonden enkel uit gekleurde lampjes. Of je nou vier bent, of negentig, íedereen wordt hier enthousiast van.
Ik hoop dat het uitje met school nét zo leuk wordt als een paar jaar geleden, alleen ga ik dit keer wél de stoute schoenen aantrekken, en een kusje van Mickey Mouse vragen. Of anders van Knabbel en Babbel. Of Donald Duck, of……… Oké, laat maar, ik draai door. Maar zeg nou zelf, zouden jullie niet ook een kusje willen scoren van zo’n lief klein zacht schattig muisje, hamstertje, of eend?

Tot zover mijn laatste blog. Ik zal die van jullie blijven volgen!


(Helaas, mijn klassenfoto is nog niet binnen. Maar ik beloof dat jullie hem te zien krijgen wanneer hij klaar is. Behalve als hij écht te lelijk voor woorden is)

Liefs,
Linde

Personeelsbestand (door Edward)

Ook hier op Canna springen de weken als kikkererwten van de pagina. Het is alweer de laatste zondag van onze gastblogster Linde. Ze neemt vanavond de laatste boot en onze zwaaizakdoekjes liggen dus al klaar.

Lieve Linde, dank je wel voor al je stukjes, en kom gerust nog driehonderd keer logeren. Of vaker. Het was erg fijn jou op Canna bij ons te hebben!

zaterdag 13 oktober 2007

Extraatje (door Edward)

Ehh.. zomaar. What a wonderful world. Zo kan het dus óók gezongen worden.
En ehh... detail: dit was de Noorse paintballer.

Musica! (door Edward)

Het zijn vreemde drukke reizende kronkelende wringweken, veel werk, veel lezingen etc etc, etc.
Maar wat blijft is de muziek.

Daarom nu een evenzeer druk reizend kronkelig wringstukje over wat ik de laatste weken graag tussendoor luister: want dat gaat van de rare folk/bluegrass/country/wereldmuziek damesgroep Uncle Earl (luister vooral liedjes als Wallflower, als Easy in the early en het knettergekke Streak o' lean, streak o' fat,
tot de Westvlaming Flip Kowlier die een nieuwe cd heeft, De man van 31,
tot de onterecht-nog-niet-echt-doorgebroken Amerikaans/Amsterdamse singer-songwriter Benjamin Winter,
tot de geweldige bluegrass/country/roots groep de South Austin Jug Band, met wie ik laatst in een radioprogramma mocht zitten (live gezien dus: fantastisch),
tot de voor mij tot nog toe onbekende Franse zangeres Alexandra Roos, die een nieuwe cd heeft, Huit de pique,
tot de echt gewelgewelgeweldige Noor Odd Nordstoga, met zijn nieuwe cd Heim te mor (Terug naar m'n moeder). En nu we toch bezig zijn kijk alsjeblieft ook even naar deze kleine ontroerende video van een puber die Nordstoga's leukste liedje 'Frøken Frantzen' zingt, over een verliefdheid op een juf. Helaas breekt het filmpje halverwege af.

En tenslotte, mijn muzikale koningin van de laatste weken: Linda Thompson, de moeder van Teddy Thomspon. Haar nieuwe, vrijwel perfecte, cd heet Versatile heart. Ze schreef bijna alle liedjes samen met haar zoon. Luister op de link svp naar het titelnummer, en vooral ook naar Beauty, bij uitzondering geschreven door... Rufus Wainwright. Met een gastrol van Antony Johnson.
Zo.

Frisse taal 2 (door Edward)

Hoe is het met de Frisse Taal Trofee? Het is goed met de Frisse Taal Trofee.

Alleen zijn de reglementen iets veranderd. Voortaan kan de trofee alleen uitgereikt worden aan politici of aan voetballers (of eventueel aan andere sporters). Dat zijn namelijk beroepsgroepen die misschien niet al te snel uitblinken in het bezigen van frisse zinnen.
En dus dienen de voetballers en de politiekers die WEL vers en fris spreken hier op Canna op een bruun paard rondgereden en gelauwerd te worden.

Voorlopig staat het 0-3 voor de voetballers. Want de Canna Frisse Taal Trofee van deze week gaat naar verzorger Stef Hoenjet van voetbalclub MVV. Hoenjet werd geïnterviewd over de vroegere MVV-speler Kenneth Perez (nu, na o.a. een onfortuinlijk seizoen bij Ajax, vaste waarde bij PSV).
Hoenjet was zeer positief over Perez. Dit zei hij bijvoorbeeld over hem: 'Geen grootbek.'

Grootbek. Mooi en helder woord. Mogelijk afkomstig uit het Limburgs, ik weet het niet zeker. Maar het woord mag van mij meteen wortelschieten in de rest van Nederland, net als eerder 'we zitten in een verhaal' of 'iedereen is op dezelfde pagina'.
Dus Hoenjet: prefiesiat.

Jeska kijkt terug: Hospiteren

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 12 oktober 2007

Bruun IV (door Kees)


Toen mochten we de tuin uit. Over dat ’s zomers altijd schemerige pad, onder een halfrond plafond van verweven takken, naar de openbare asfaltstraat, - in mijn moeders jeugd een gele weg van zand. Linksaf, over het fietspad voorlangs mijn vaders supermarkt, - Bruuns hoefijzers klikten op de tegels, - en dan, paar honderd meter verderop, na het herbergrestaurant van de familie F., links of rechts.
Links: laag bos, hoge duinen. Rechts: hei.

Tegenwoordig zijn die 14 hectare heide omrasterd en leven er al dan niet uitheemse grazers, maar toen Bruun en ik (9) er ronddwaalden, was van aanlijngeboden, schrikdraad, wildroosters en exotische geiten nog geen sprake. Je kon er, ook te paard, desgewenst met 30 onaangelijnde honden, gaan & staan waar je wilde. Ik kende die 14 hectaren beter dan mijn huidige tuin.
Ik koos links of rechts, zat op Bruun, mijn lichaam voegde zich naar zijn stap. Ik was alleen, maar toch ook niet, en in mijn hoofd woei het gedachten en fantasieën over cowboys, meisjes, school, ruzies, vriendjes, (on)mogelijkheden. Ik rook Bruuns sterke, geruststellende geur en genoot ervan, zoals ik nog steeds van diergeuren geniet. Hoe een gezonde hond ruikt, of een paard, jaaaa, daar voel ik me goed bij.
Wanneer ik na het rijden thuiskwam, stuurde mijn moeder mij onmiddellijk naar de bijkeuken, waar ik mijn paardkleverige kleren in de wasmand moest deponeren. Paardengeur lucht je je broek niet uit, - serieuze wassing is vereist. Gelukkig voor haar bezat mijn moeder toentertijd al een wasmachine. Ik zie nóg de hoge’, blauwige pan waarin ze voorheen Héél Vieze Was – zakdoeken – ‘uitkookte’.
Hoog hierboven staat dat “we” de tuin uit mochten, maar volgens mij heeft, wat Bruun betrof, “we” nooit bestaan. Helaas. Bruun was ‘a one man’s horse’ en zijn ‘one man’ was mijn grootvader. Wanneer hij die zag, hief Bruun zijn hoofd, hinnikte hij soms, liep hij hem tegemoet. Ik, daarentegen, werd getolereerd. Nadat mijn opa het bit tussen die grote, gele, slijmverbonden tanden had gedwongen en mij – mijn linkervoet op zijn harde, gevouwen handen – te paard had geholpen, deed Bruun wat ik hem vroeg, maar zonder genegenheid. Hoe vaak ik hem ook bereed, streelde en beklopte, liefdevol toesprak: - Bruun was ópa’s paard en wenste voor mij niet meer dan een voertuig te zijn. Ik herinner mij niet één genegenheidgebaar van hem naar mij. Jammer. Móói. Ik hóúd van ‘one man’s’ dieren.
Aan het einde van het “’s zomers altijd schemerige pad” trok ik Bruun dus steevast naar links, op één keer na. Toen wilde ik naar rechts. Daar bevond zich, ± een kilometer van waar het pad op de asfaltweg uitkwam, ‘het dorp’, waar ik op Bruun niets te zoeken had. Dat ik die namiddag toch rechtsaf sloeg, had te maken met mijn oma, die een uurtje daarvoor, om iets te kopen, naar het dorp was gewandeld. Ik wilde haar opwachten.
Ik reed richting het dorp, waar de kerktoren uit duizenden herkenbaar bovenuit stak.

Na een paar honderd meter hield ik in. Links weilanden en de rode daken van het volgende dorpje. Rechts ook weiden en daarachter, in de verte, duinen met bos erop en, íets naar het zuiden, wazig, de vuurtoren.
Ik zat op Bruun en keek naar het dorp en wachtte. Mijn opdracht was een belangrijk persoon door Indian Territory naar een ranch te begeleiden. Nou, dat kon je mij wel toevertrouwen.
De belangrijke persoon liet op zich wachten. Ik leunde tegen Bruuns nek, keek eens naar links, keek eens naar rechts, geen onraad, zoele wind. Toen keek ik achterom.
Mijn huid bevroor. Het nieuwe paard van de familie F., een jonge appelschimmel, moest zijn losgebroken en kwam in volle galop op ons af. Zo te zien bevond het dier zich ongeveer ter hoogte van mijn vaders supermarkt, maar het naderde snel.

Wat zou er gebeuren wanneer het paard ons bereikte? Zou het op Bruun botsen? Zou Bruun ook op hol slaan?
Niet alleen mijn huid – mijn hele lijf was nu bevroren. Ik kon geen kant op. Het liefst had ik me op de grond laten glijden en was ik over de sloot een weiland in gesprongen, maar mijn opa had het erin gehamerd: nooitnooitnooit, onder geen enkele voorwaarde, laat je je paard alleen. Dat gebod weerstond de paniek die door mijn lichaam vlaagde. Alleen in nachtmerries had ik eerder zó’n angst gevoeld.
De schimmel naderde, razend, buiten zichzelf, door demonen bezeten. Het scherpe ketsen van zijn hoeven op het asfalt werd hoorbaar. Bruun wendde zijn hoofd.
Wat zich gedurende de volgende nog geen 10 seconden voltrok, behoort tot het meest indrukwekkende waarvan ik in levenden lijve getuige ben geweest. De donkere gedaante van mijn opa die zich, vanaf het altijd schemerige pad, de weg op haast en vóór de schimmel springt, zijn armen in de lucht, juichend. Ik hoor hem schreeuwen. En de schimmel houdt in, steigert, wendt zich van mijn opa af, maar die stapt naar voren, grijpt de manen en leidt het paard terug naar de herberg van de familie F.
Ik keerde Bruun en reed terug naar de tuin. Mijn oma moest zich maar redden. Aan een huilende begeleider heb je in Indian Territory geen moer.

donderdag 11 oktober 2007

Callcenter (door Frank)


Student.
Weinig geld.
Wel huur betalen.
Dus bijbaan.
Zo ben ik in het callcenter terechtgekomen.
Had ik nooit gedacht.

Het is vroeger, rond etenstijd.
De telefoon gaat.
Niemand vloekt. We zijn niet zo van het vloeken. Het is meer een soort diepe zucht, met daardoorheen geweven het woord ‘enquête’. Maar nee, erger nog, als er wordt opgenomen klinkt een geroutineerde stem. Die je iets over PRODUCT 3000® wil vertellen.
“Eén momentje, ik geef u mijn zoon even.”

Mijn sport was nooit om ze af te poeieren. Da’s zonde. Als dat lukt is het zo voorbij. Kun je er niet eens van genieten als je wint. Nee, je moet ze zo lang mogelijk aan de praat houden.
Veel vragen stellen die nergens over gaan. Vragen waarvan je weet dat ze er geen antwoord op hebben. Probeer ze uit hun vastgelegde script te krijgen. Leg verbanden die er niet zijn. Probeer pinguïns en schemerlampen in het gesprek te betrekken. Vertel wat je in het weekend hebt gedaan en hoe leuk dat was en wie er allemaal bij waren. En in welke steden al die mensen wonen.
Hoe meer je geeft, hoe meer de medewerker gaat twijfelen. Hier is misschien interesse, het is zo’n leuk gesprek. Maar het is geen leuk gesprek over het PRODUCT 3000® en de tijd dringt.

Iedere poging om het gesprek terug naar het PRODUCT 3000® te sturen pareer je met: ‘U laat mij niet uitpraten.’ Benoem het onbeschofte gedrag van de medewerker. Voel je door alles beledigd, toon je gekwetst, teleurgesteld, verontwaardigd. Doe dit goed en misschien hangt de medewerker dan zelf op. 1-0 voor jou.

Als hij niet ophangt dan gaat hij nu, in het kader van ‘klantvriendelijkheid’ en ‘visitekaartje naar de klant toe’ door het stof. Verkneukel je even, laat hem maar lekker kruipen, geef op geen enkel front toe.
Verkneukelen telt voor dubbele punten, dus 2-0 voor jou.

Inmiddels duurt het gesprek al veel te lang zonder dat het PRODUCT 3000® is verkocht. De medewerker gaat nu wat rechter op zijn doel af, de goodwill in sales omzetten. Het is tijd voor ‘Ja.’ of ‘Nee’. Als er maar duidelijkheid komt, dan kan hij tenminste verder.
Voor extra flair kun je hier nog even beginnen over de juiste bereiding van pasta carbonara en dat veel mensen dat helemaal verkeerd doen. Verder hou je je ontzettend dom. Je laat de uitleg minstens drie keer langskomen en begrijpt er telkens he-le-maal niks van. Helemaal niks! Maar hoe werkt het dan? En waarom willen mensen dat? Maar hij zei net dat het anders zat.
Dat is toch gek dat iemand zo slecht kan uitleggen? Mag je hem best verwijten.

Nu gaat iedere vorm van ‘klantvriendelijkheid’ overboord. Wil je het PRODUCT 3000® , ja of nee?
‘Nee.’
En om het af te maken.
‘Maar dat wist ik de hele tijd al.’
Als je het goed hebt gedaan wenst hij je geen goedenavond.

“Maar Frank, is dat dan niet gemeen?”
Ja, dat is gemeen.

“Die mensen doen daar toch ook gewoon hun werk?”
Ja, en dit hoort daarbij. Laat ze maar weten dat het niet leuk is wat ze doen.

“Maar ze moeten dat doen van hun baas.”
En ze houden er alleen mee op als het niks meer oplevert.

Gelukkig hoef ik dit zelf ook niet te doen. Ik word gebeld en mag voor mensen reizen inboeken. Dat vinden ze (meestal) heel leuk. Mijn werk is zonder stress en zonder target. Met een heel stoere, bijna-science-fictionheadset.
En zo nu en dan pik ik het begin op van een stevige echtelijke ruzie.

‘Nee, die datum kan niet meer, Peter.’

‘Die datum is vol-ge-boekt, Peter!’

‘Die is vol! Dat gaat niet!
We moeten een andere datum kiezen.
Deze is vol!
Pak je agenda dan!’

‘Op het kastje.’

‘Hoezo is die blauwe niet jouw agenda?
Is ‘ie van mij soms?’

‘Ik zeg toch net, die is niet van mij.’

‘Maar dat bedoelde ik toch?’

‘Van wie is dat ding dan? Wie laat hier nou zomaar zijn agenda achter?’

Etc.

Stilletjes smullen aan mijn kant van de lijn.

woensdag 10 oktober 2007

Mentale polonaise (door Ludo)



Lieve, lieve, lieve luisteraars van radio Canna. Nee, hier is niet Mies Bouwman. Het is uw woensdagblogger. Vorige week al beloofde ik een luchtig stuk hier op Canna.
In mijn hoofd is het carnaval.
Niet dat daar enige reden toe is. Op het werk megadruk om, voor één van mijn vele schoolvakanties, alles wat nog ligt af te krijgen. Stress in aantocht vanwege een rennend af te leggen stuk in Amsterdam, maar toch…..carnaval in het hoofd.
Even psychologiseren: stress op het werk kan leiden tot onverschilligheid, en ook overtraindheid kan leiden tot een onterechte staat van euforie.
Is er iets mis met mij, beste Cannaluisteraars? Neen, ik denk van niet en weet eigenlijk ook wel zeker dat dit niet het geval is.

Even een mental check, to be sure.
- trainingskilometers: “vanaf 1 juli: 800 km” check
- fysieke gesteldheid: “geen noemenswaardige pijntjes” check
- mentale weerbaarheid: “are you talkin’to me?” check
- af te ronden taken: “er mag best wat blijven liggen” check
- coördinatie verslavingen: “sigaretten nihil, wijn in proportie”check
- potentiële duivels: “who needs a devil when you are one” check
- hartslag in rust: “44” check
- bloeddruk: “was da?” check
- weerstand van anderen: “is ook een vorm van betrokkenheid” check
- gewicht: “69,4 na het eten” check
- leeftijd: “gisteren 33 geworden” check


Kortom, lieve, lieve, lieve, lieve Cannaluisteraars. Alles gaat hier goed. Carnaval is goed. Alaaf voor iedereen, de wereld is mooi en laten we dat zo houden.
Kop in het zand? Hoor ik al in de verte aankomen. ……..

Neen –2e keer-, Maar nu even geen gemoraliseer en gedoe. Waar normaal gesproken de val van bladeren, kastanjes en het donker worden van de dagen leidt tot energieverlies en mistroostigheid, is daar nu geen sprake van.
Carnaval in het hoofd leidt tot mooie inzichten en een positief beeld van mezelf en de wereld rondom mij.
Soms zijn illusies de moeite van het vasthouden waard.

Zijn er dan redenen? Ja, die zijn er, maar ze zijn slechts aanmoedigingen om carnaval in je hoofd te vieren. Je moet het altijd zelf doen. De aanmoedigingen?

- een paar honderd kinderen en collega’s die je toezingen op je verjaardag
- een halve marathon in marathontempo die je fluitend aflegt
- twee kleine meisjes die je verjaardag vanaf 5.15 uur gaan vieren
- de glimlach van M.
- het sms-je van collega K.
- het vooruitzicht van een vrije dag
- jullie aanmoedigingen op 21 oktober ;)



Het carnaval in mijn hoofd is niet in euforie, maar in permanente staat aanwezig. Blij, blij, blij. Wat een gevoel. En dat allemaal met door ondersteuning van anderen, gevoed door mezelf en bevestigd door een enkeling, Kan iemand een abonnement voor mij afsluiten?

Tot volgende week, lieve, lieve, lieve, ja zucht, lieve Cannaluisteraars.

dinsdag 9 oktober 2007

Rotjongens en rokers (door Bibi)

Goedemorgen luisteraars. Telkens wil ik het hebben over hoe dieren denken en telkens komt er iets tussen. Maar ja, zo gaat dat met actualiteitenprogramma’s, ook al staat Canna daar niet zozeer om bekend.
Anyway. Ik pijnig mijn hoofd de laatste dagen met het volgende: die rotjongens, de jongens waar mijn boek over gaat en waar deze week weer veel over wordt geschreven, kun je die rotjongens vergelijken met rokers?

Een roker rookt tegen beter weten in. Tegenwoordig kan hij niet meer zeggen dat hij niet gewaarschuwd is. Hij rookt en rookt tot hij op een dag te horen krijgt dat hij ziek is vanwege dat roken. Dan gaat hij naar het ziekenhuis en krijgt daarvoor alle noodzakelijke medische hulp. Gelukkig. Terecht. Ik ben daar een voorstander van.
Dan de rotjongens die straatroven plegen. Ze weten heus wel dat dat niet mag, maar het hebben van geld is fijn. Van empathie hebben ze van huis uit nooit gehoord en het hebben van geld is nogal verslavend. Dan worden ze op een dag opgepakt, veroordeeld en komen ze in de gevangenis terecht. De maatschappij zegt: eigen schuld dikke bult en een gedegen behandeling blijft achterwege.

Dat is oneerlijk, of niet?

De vergelijking gaat natuurlijk mank, want rotjongens doen mensen pijn en rokers niet.

Hoewel.

Ook daar heb ik over nagedacht. Ik heb mensen dichtbij mij staan die roken. Dat mijn huis na een bezoek stinkt is een onbelangrijk detail. Dat mag, want ik hou van hen. Maar ze doen me wel degelijk pijn als ik zou horen dat ze ernstig ziek zouden zijn. Je zou kunnen zeggen dat rokers indirect mensen pijn kunnen doen.
Ik weet dat ik politiek incorrecte dingen zeg. Maar het beeld gaat maar niet uit mijn hoofd: waarom zou je mensen die zichzelf willens en wetens fysiek beschadigen wel steunen, maar mensen die mentaal ontsporen niet?

Maar het zit hem natuurlijk in het volgende:

Voor rokers hoef je geen straatje om te lopen, voor criminelen wel. Criminelen maken je bang, rokers niet. En angst is onze allerallerallergrootste vijand. Als we onze angst opzij zouden zetten zouden er meer mensen zijn die zeiden: we moeten criminele jongeren een kans geven. We moeten ze behandelen om de simpele reden dat ze er recht op hebben. Net als rokers. Net als mensen die een gevaarlijke sport beoefenen. Die op de fiets gaan zitten zonder licht en dan aangereden worden. Die tegen beter weten in op het wankele keukentrapje nog even snel…Zie je? Ik haal het steeds dichter bij huis. Uiteindelijk komt niemand eronderuit. We moeten groothartig denken. Pas dan kun je echt gelukkig leven.

Maar wat is dat moeilijk, wat is dat moeilijk.

maandag 8 oktober 2007

Hospiteren (door Alexander)

Ik ging hospiteren. Bij mijn vorige kamer besloot het huisgenotencomité, bestaande uit een vriend, tijdens een informele sessie dat ik uitverkoren was en toen huisgenoot nummer 3 gekozen werd, was ik mede-hospitator in plaats van hospitant. (Ofzo.)

Maar nu had ik gereageerd op een internetoproep en werd ik uitgenodigd om te komen hospiteren op zondagavond, op de kijkavond. Aan de rand van het centrum, driehoog, vier ‘meiden’ woonden er, ‘en een chihuahua’.

Hospiteren is auditeren. En mensen die bij Idols verschijnen en vol bravoure bluffen ‘dat ze toch wel weten dat ze goed kunnen zingen, dus als de jury dat niet ziet hebben zij pech’ – die mensen geloof ik niet. Je gaat niet naar Idols als het je niet uitmaakt of je uitverkoren wordt. Dus de standaardhouding van een auditant is puberale onzekerheid. Ik wilde uitverkoren worden voor die kamer. Naarmate de zondag vorderde zonk ik steeds dieper weg in een gelei van puberale zenuwen.

Zondagavond, ik belde aan en direct stoof er een meisje door de deuropening. ‘Alexander? Hoi! Ik moet nog even suikerklontjes halen, maar loop vast naar boven!’ Suikerklontjes, ach ja! Suiker lijkt altijd op, maar is het niet. Bij mijn verhuizing stuitte ik op twee bijna-volle pakken kristalsuiker en twee bijna-volle pakken suikerklontjes. Ik deed reuze uitgelaten leuk terug, maar stuntelig, want afwegend of ik dat leuke suikervoorraadverhaal zou vertellen, want: grappig verhaal, goede indruk, leuke jongen, die geven we die kamer. Maar: raar verhaal, slechte eerste indruk, helaas, keuze iemand anders.

Ik ging dus maar naar boven. Daar zaten de andere drie ‘meiden’ al klaar, en nog een andere jongen. We stelden ons allebei voor. Vervolgens bekeken we de kamer in kwestie. Ik wilde die kamer inderdaad.

Terug in de woonkamer begon de auditie. De meisjes op de ene bank, de jongen en ik op de andere. Wat ze wilden weten? Hobby’s. De jongen vertelde dat hij net bij het corps was gegaan, ja, joh, moet je horen.

Het duuuuurde maar en duuuuuuuuurde maar. De jongen kreeg uitgebreid de gelegenheid om honderduit en in geuren en kleuren te vertellen hoe ‘lachen’ zijn ontgroening geweest was.

Ik ondertussen: laat ik nu meewarig glimlachen, dan weten ze dat ik niet zo van het corps ben. Laat ik nu geïnteresseerd ‘oh, echt?’ roepen, want ze moeten wel weten dat ik prima met corpsballen kan omgaan, al zijn het mijn types niet. Laat ik nu zeggen dat ik roei, dat ik dus wel degelijk bij een vereniging zit, wel in eerste instantie voor de sport, want ze moeten wel weten dat ik sportief ben en geen vuige braller, maar hé, ik sla een biertje na de training niet af, want luister, ik ben heus een leuk en gezellig iemand.

Dat laatste zei ik niet. En daarmee overtrad ik de wet van het hospiteren. Ik weigerde mijn best te doen. Ik had geen zin om te gaan vertellen hoe leuk ik was. Ik sperde mijn keeltje niet open als een zangvogeltje om met oorverdovend volume mijn mooiste refrein te zingen. Ik ben nou eenmaal meer van de coupletjes.

Dus de keuze is helaas op iemand anders gevallen.

zondag 7 oktober 2007

Op uitwisseling naar Zweden (door Linde)


Deze week heb ik een heerlijk relaxrooster. Maandag twee uurtjes, dinsdag hoef ik niet heen, woensdag ben ik vrij, en donderdag en vrijdag gewone dagen maar verkorte uren. Dit allemaal omdat de leerlingen uit de vierde op uitwisseling gaan. Aan de ene kant snap ik hun blijdschap, maar aan de andere kant hoop ik van harte dat ze niet mee zullen maken wat ik meegemaakt heb.

Vorig jaar ging ik naar Zweden. De heenreis bestond uit bus-boot-bus-boot-bus. Allemaal hartstikke leuk, maar wel vermoeiend. Toen we daar aankwamen, was ‘mijn meisje’ waar ik te gast was, genaamd Alla Achmed, een uur te laat. De buschauffeur met wie we naar Zweden waren gereisd, moest ons toen naar haar huis brengen. In de bus begon ze opeens te praten, in het Zweeds. Blijkt dat het tegen een vriendin was, die ze door een oortje hoorde van haar mobiel naar haar oor. Ze heeft de hele heenreis niet tegen me gepraat en niet geantwoord op de vragen die ik stelde. Zo onbeleefd bleef het de eerste dag doorgaan. Ik wilde me voorstellen aan haar ouders en zusje, maar ze kwamen uit Iran, en daar doe je dat blijkbaar niet. Ze stootten me aan met hun vuist, en dat was hun manier van verwelkomen. Vervolgens kreeg ik een bordje met rijst, en daar moest ik het maar mee doen. Uit wanhoop heb ik maar wat pepernoten, die ik als cadeautje voor haar had meegenomen, opgegeten. De daaropvolgende twee dagen heb ik daar geen eten meer gehad.
Na 2 dagen had ik contact met Yamie, een goeie vriendin uit mijn klas, waar ik altijd mee omga. Zij had een misverstand gehad met haar ‘meisje’ genaamd Maisa. Maisa was de beste vriendin van Alla, die mij vervolgens compleet begon te negeren. De leraren hielden zich eerst bezig met Yamie haar problemen, en ik moest me maar redden. Maar uiteindelijk zijn we met z’n tweeën bij een Zweedse leraar geplaatst. Hier werd ook een jongen uit onze klas geplaatst omdat het meisje waar hij bij zat op kamp was. Vanaf toen heb ik een paar heel leuke, onvergetelijke dagen gehad. Maar ik was dólblij dat ik bij Alla wegging, en n.a.v. iets wat ze later nog op msn gezegd heeft, kan ik gerust zeggen dat ik een hekel aan haar heb, en haar gelukkig niet meer zal zien.

Op de toren die op de foto hierbij staat, ben ik geweest, en geloof me, die is ONTZETTEND hoog. Iets waar ‘Spieringen’ niet van houden.
Laat het wel duidelijk zijn dat ik hierboven de positieve dingen níet heb vermeld, maar dat die er weldegelijk waren!!

zaterdag 6 oktober 2007

Republikein keert om (door Edward)

Op 19 september gaf burgemeester Jerry Sanders van San Diego - een Republikein! - een speech over zijn 'change of heart' over een belangrijk onderwerp: de invoering van het homo-huwelijk in zijn stad.
Hij had altijd aangekondigd daar een veto over uit te spreken. Tot een avond voor deze, voor hem moeilijke en voor de VS belangrijke, toespraak.

Herregud (door Edward)

Is schrijven leuk?
Nou nee. Vooral moeilijk. Het is veel leuker om geschreven te hébben.
Maar: schrijver zijn is wél leuk.
Want je leven wordt er een stuk gevarieerder van.
Sinds ik mezelf officieel 'schrijver' durf te noemen, denk ik bij alles wat er om me heen gebeurt: zou ik dit ooit kunnen gebruiken? En dus doe ik veel meer, en ik ga op meer dingen en ideeën in.

Zoals toen, een paar jaar geleden.
Ik reed met mijn goede Noorse vriend J. van Oslo naar Fredrikstad, naar het zuiden, naar de kust. Terwijl we het stadje naderden zei hij: 'We gaan vanmiddag met een groepje vrienden de bossen in.'
'Goed,' zei ik. Want de Noorse bossen, die wilde ik wel in.

Maar toen wist ik nog niet waaróm we de bossen in gingen. Dat bleek even later. Bij J.'s ouders aangekomen moest ik oude kleren aan, vond J. Die had ik niet bij me. Geen probleem, die kon ik wel van de broer van J. lenen.
Ik in oude kleren - van iemand anders. Op zich al vreemd. Ze ruiken naar waspoeder, dat wel, maar toch naar ánder waspoeder.
Vervolgens gingen we naar de vrienden. Acht in totaal. Die ik allemaal niet kende. Die voornamelijk Noors spraken. Die begin twintig waren, en ik veertig. Een modieuze Hollander zou in zo'n situatie zeggen: 'Okéeeeeeeeeeee.'

Okéeeeeeee, dacht ik even later, nog veel en veel luider. Want we ontmoetten die vrienden bij een spellenverhuurbedrijf. We gingen paintballen. Ja, inderdaad: in de Noorse bossen.

Ik weet niet of u, Cannaluisteraar, een beeld van mij hebt, maar dat van bossenpaintballer komt zéér zéér níet in de buurt.
Je moet een helmpje op. Er zit een klep voor die helm, een klep die vanaf de eerste seconde beslaat, en dus zie je niets meer. Je krijgt een paintballgeweer, met kogels van verf. De paintballgeweren zijn gemodelleerd naar de AK47.
En dan moet je dus gaan schieten.

Goed, een halfuur later bevond ik me, met het team waarbij ik was ingedeeld, in een loopgraaf. Vóór mij vermoedde ik berkenstammetjes en allerlei zwiepende takken die ik door mijn beslagen helmklep niet kon zien. Ik lag op de mosgrond en luisterde naar de vreemde Noorse zinnetjes die de anderen elkaar toesisten. Niet alleen waren zij jonger, spraken ze een andere taal en staken ze ongetwijfeld oneindig veel stoerder in elkaar dan ik, maar ze waren ook nog eens ervarener in het paintballen. Dit deden ze al jaren, eens in de maand. En nu was er iemand ziek, maar gelukkig was ik er, de invaller.
Okéeeeeee.

Ach, arm team waarbij ik was ingedeeld. Ik werd nogal neergeschoten. En vrijwel elke keer als eerste. Als je neergeschoten bent moet je dus met opgeheven armen, en je geweer ín die opgeheven armen, weglopen door het bos. Sommige tegenstanders zien dat niet goed (omdat hun klep beslagen is, duhhh). En dus schieten ze je tijdens je aftocht nog een paar keer neer.

We speelden vier rondes. Ik bracht de meeste tijd bij het wachtboompje door, met een enkele mede-neergeschotene die niet-zichtbaar zijn jonge Noorse hoofd schudde over zóveel Nederlandse onhandigheid.
Ronde vijf werd nog lastiger: in het bos bleek een grote bunker te zijn, waarvan alleen de fundamenten nog te zien waren. Een grote cementen bak dus eigenlijk. En we konden daar ook nog wel een oorlogje in spelen. Ja, ín die bak. Wie af was moest zich aan de betonnen wanden omhoogtrekken en over de rand balancerend naar de thuisplaats wandelen. Maar iemand die over een dun muurtje loopt, dat is leuk neerschieten. Per ongeluk, natuurlijk.
Okéeeee.

En toch. Ik lag daar, in het bos, met een vol geweer en zwetend in mijn onbekende twintiger-kleren, en ik dacht aan mijn werk. Ooit, dacht ik, gebruik ik dit in een boek. Ooit komt deze scene terug. En ik was gelukkig.
Nóg gelukkiger was ik toen het voorbij was, en dat ben ik nu nog steeds. Het is geweldig om paintball gespeeld te hebben. Wat dat betreft lijkt het toch weer op schrijven, want het is dus echt geweldig om geschreven te hebben.

Ik grinnikte, want ik wist opeens dat dit een geweldig idee van J. was geweest. Ik rook opeens het frisse Noorse bos beter, en ik lachte, ik lachte, ik lachte. Ik herinner het me nog goed. En ook dat ik daarna overeind kwam - ik weet niet waarom. UIt een reflex, waarschijnlijk. Ik kwam overeind, ik stootte mijn klep omhoog en ik zag J. sluipen. J., mijn vriend. Ik had hem precies in het vizier. En J. zat deze ronde bij de vijandige ploeg. Dus eerlijk waar, ik aarzelde geen seconde. Ik legde aan en schoot.

Herregud, wat was het raak.

Jeska kijkt terug: Klein Geluk en de gleuven in ons wetsuit

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl