
Ze liep eerst met me naar een grote tafel vol felgekleurde Lonely Planet-reisgidsen. Ja, zeg, die had ik alláng.
Ze troonde me terug naar de kassa en duwde ‘meeneemlijst’ in mijn handen. Hij telde zestien pagina’s en dat was tot in mijn ingewanden te voelen – die leken te denken dat ze al dat papier zouden moeten verteren. Ondertussen praatte het kassameisje over een moneybelt, om je paspoort en wat dollars in te bewaren, onzichtbaar onder je kleren. Handig.
En verder. Klamboes, daar kwamen we toen. Ik moest een met antimuggenmiddel geïmpregneerde variant nemen, bezweerde ze. Snel krabbelde ik in de kantlijn van een overvol vodje papier-in-mijn-hoofd: ‘Die voorgeschreven 130 malariapillen nog halen!!’ Mooi, goed, prima. Daar stonden de muggenmiddelen (handig), hier de diarreemedicijnen (oja, oef), dit was een waterontsmettingsmiddel voor als je uit beekjes ging drinken (nee toch?), hier hingen slotjes voor lockers in hostels (hmm), o, en dáár lagen…
Na een poosje ging ze een andere klant helpen en liet ze me alleen, met paar knopen die doorgehakt moesten worden en een winkel vol spullen. Nee, dat waterontsmettingsmiddel leek me niet nodig, maar hé, er stonden hier nog wel allerlei schoenen en sandalen. Daar had ze niks over gezegd. Moest ik nog nieuwe goede wandelschoenen kopen? Maar welke van de vijf types dan? Of van die suffe sandalen? Misschien óók die suffe sandalen? En moest ik me wél gaan hullen in een afritsbroek, of redde ik het wel met mijn gewone kleding? Moest ik een regenjás nemen of een regenpóncho?
Ik verliet de winkel met de moneybelt, het muskietennet, een voornemen om er nog terug te komen en een heel erg volgekrabbeld vodje papier-in-mijn-hoofd. Ik herinnerde me een studiegenote, een ervaren rugzaktoeriste. Haar advies was domweg geweest: ‘Neem een zakmes mee.’ En toen wist ik het niet meer. Die grote dikke vette rugzak is nu nog leeg. En woensdag ga ik weg. Woensdag al.