dinsdag 31 juli 2007

Mijn auto deel 2 (door Bibi)

De Mazda 323 waarin ik mijn rijbewijs haalde.

In deel twee van deze zomerserie Mijn auto vertel ik hoe het allemaal begon. Het begon namelijk vroeg. Ik heb het dan niet over de racebaan waarmee ik speelde, maar over het echte werk, het chauffeurswerk. Ik was twaalf toen mijn vader het tijd vond dat ik plaatsnam achter het stuur. De neus van zijn knalgele Renault 14 (toen hadden auto’s tenminste nog kleur) stond vlak tegen een boerenschuur geparkeerd.
Toen ik plaatsnam achter het stuur, de stoel op de verste stand naar voren, zag ik door de voorruit een hindernis van baksteen die eigenlijk niet te nemen viel. Ik keek naar mijn vader die snel het principe van koppeling intrappen, op laten komen en gas geven uitlegde. Sturen kon ik al, want dat deed ik vaak als hij even op de kaart moest kijken of een sigaretje wilde opsteken.
Toen zei hij: ‘Starten maar.’ Ik startte, vroemvroem, dat klonk alvast goed. Daarna zei hij: ‘In z’n achteruit.’ Ik keek hem denk ik een beetje verwilderd aan, want hij zei daarna: ‘We gaan toch niet dwars door die muur heen?’ En zo gebeurde het dat ik de eerste meters van mijn sturend leven achteruit ging, in plaats van vooruit.

Mijn rijbewijs haalde ik zes jaar later veel te snel. Het was, naast gymnastiek, het gelukkigste uur van de week. En omdat mijn instructeur voor de helft van zijn baan ook havenpolitieman was, mocht ik na de les wel eens mee op een politieboot over de Maas.
Ik was een talent en omdat ik zo’n talent was mocht ik, nadat ik mijn rijbewijs had gehaald, vanzelfsprekend mijn vaders auto lenen om er met mijn vriendinnen op uit te gaan.
Die eerste keer reden we naar Scheveningen. We gingen oerend hard, en ik reed alle jongens er bij het stoplicht uit. Hoon was hun deel, omdat mijn vriendinnen fluitend uit de raampjes hingen. ‘Om zes uur thuis,’ had mijn vader vermanend gesproken. Tegen vijven leverde ik alle vriendinnen één voor één thuis af met de woorden: service van de zaak mevrouwtje.
Om kwart voor zes reed ik de straat van mijn vader weer in. Ik toeterde en stiekem zuchtte ik van opluchting. Mijn vader rende naar buiten. Ik zag dat hij ook zuchtte van opluchting. Met een laatste getalenteerde zwier parkeerde ik de auto (achteruit, nooit vooruit) op een prachtig plekje voor zijn deur. Ik voelde bij het indraaien wel een beetje weerstand. Ik zat toch nergens tegen aan?
In de spiegel zag ik dat ik een andere auto raakte. Om los te komen gaf ik gas. Veel gas. Niet vooruit, maar achteruit want dat was veilig. Je gaat in tijden van paniek altijd terug naar waar je vandaan komt. In mijn geval was dat naar de eerste meters naast mijn vader. Daar was nu ook mijn vader weer die zijn armen de lucht in gooide en met zijn handen iets wilde vangen, zo leek het althans en ik dacht: achteruit, achteruit. En als een vluchtend dier schoot ik er vandoor. Zo reed ik de hele zijkant van mijn vaders auto aan flarden. Gestript van achteren naar voren. Evenals de auto die ik raakte. Het bleek de auto van mijn vaders buurman.
Ik ging bleek en bibberend mijn excuses maken. De buurman van mijn vader deed open, zag zijn ontvelde auto, de ravage, haalde zijn schouders op en zei: ‘Ach! Hij was net terug van de garage.'
De mannen namen een borrel. Ik kreeg limonade. De buurman vertelde dat zijn overbuurmeisje kortgeleden ook haar rijbewijs had gehaald. Het begon dus al te wennen voor hem. De mannen lachten. Ik niet. Ik ben er nooit meer helemaal overheen gekomen. Mijn imago was geknakt en achteraf bezien is dat maar goed ook.

maandag 30 juli 2007

Sprintje Onderlangs (van de Gastblogger van Mathijs)

Allereerst mijn welgemeende excuses: ik was straal vergeten te bloggen. Een doodzonde zonder weerga die niet goed te praten valt. Maar ik ga het wel proberen...

Waardoor word een mens vergeetachtig? Is het mogelijk dat een hoofd, waarin teveel opgeslagen moet worden binnen een bepaald tijdsbestek, op een gegeven moment 'vol' is, zoals een harde schijf dat kan zijn? Ik denk het niet, omdat andere dingen die beduidend nuttelozer kunnen zijn wel opgeslagen worden (vanavond komt het laatste deel van de miniserie 'Jane Eyre' op tv, niet vergeten op te nemen voor zus die op vakantie is met Mathijs, grrr). Ondanks dat het bloggen op een website als vervanger voor je lieve neef geen halszaak is, vond ik het persoonlijk een eer dat hij me heeft gevraagd en stond het dus erg hoog op mijn 'to-do' lijstje. Toch ben ik het vergeten.

Net zoals ik vergeten ben de meterstanden door te geven aan Eneco. Waar slaat dit op, zal een lezer denken, nou: ik zit midden in een verhuizing. Ik en de al eerder besproken zus keren het ouderlijk huis de rug toe en gaan samen in Den Haag wonen, in een veel te duur appartementje in een rustige buurt met bejaarde buren links en rechts. Het is handig in een huis als je energie hebt. Verwarming of gas om op te koken. Die hebben we momenteel beiden niet omdat ik vergeten ben de meterstanden door te geven. Dit had twee weken voor de officiele verhuisdatum moeten gebeuren. Het is nu 30 dagen na de officiele verhuisdatum. U begrijpt dat Eneco niet blij met mij is. Ik vergat Eneco, die hoog op mijn to-dolijstje stond, maar vergat niet die ene verjaardagskaart te versturen of om vitamines te kopen voor 'the beast formerly known as kanarie' die zijn markergele veertjes door mijn kamer strooit vanwege de rui.

Is vergeetachtig zijn erfelijk? Het antwoord is 'ja' en je krijgt het van je vrienden. Vrijwel alle mensen die ik 'vriend' noem, zijn bij tijd en wijle verschrikkelijk vergeetachtig. Ieder is echter vergeetachtig op zijn eigen manier: het ene vergiet is de andere niet, zullen we maar zeggen. De een haalt steevast data door elkaar (verjaardagen bijvoorbeeld: krijg ik op 4 mei een verjaardagscadeau terwijl ik op 6 oktober verjaar), de ander schrijft alles op haar hand op maar niet te vergeten wat ze moest doen en in welke volgorde. Weer een ander vergat steevast het huiswerk, maar dat was selectieve vergeetachtigheid. En ik vergeet de dingen die er toe doen en herinner me de nutteloze karweitjes.

Ter verdediging wil ik nog zeggen dat ik de meterstanden heb doorgegeven aan Eneco en meteen groene stroom heb aangevraagd. Dat was ik namelijk nog vergeten...

Post uit Honduras (door Alexander)

Ik ben in Honduras. Net over de grens, een ritje vanaf de controleposten van nog geen tien minuten, in Copan Ruinas, het dorpje met een ietwat misleidende naam, want de ruines zijn nog een paar kilometer verderop en die heten juist weer alleen Copan. We zijn in Honduras voor die ruines, alleen die, de Maya-ruines, gaan we morgen bekijken en daarna rijden we snel weer terug naar Guatemala. Voor onze laatste week in Centraal-Amerika.

Een grens overgaan heeft toch altijd minder om het lijf dan ik hoop. Zelfs als je in Centraal-Amerika bent en je hoopt op een groot hek met honden en een nieuw interessant stempel in je paspoort blijkt het tegen te vallen. Er is alleen een slagboom en een flodderig papiertje met een visumstempeltje erop.

De overgang tussen de twee landen is ook niet zo groot. Het hoekje van Honduras waar we nu verblijven lijkt sprekend op Guatemala. Het heeft een dorpsplein dat een park heet, met bankjes en wat bomen, hotels zien er hetzelfde uit, het heeft etenskraampjes waar alles gegeten wordt met een hap van een tortilla, kleine pannenkoekjes van maisdeeg. De mensen spreken er ook gewoon Spaans, ze betalen er alleen met ander geld.

Wel een ander land lijkt Livingston, terwijl dat toch in Guatemala ligt. In de oksel tussen Belize en Honduras - pak de wereldkaart er even bij - ligt een piepklein stukje Guatemala aan de Caribische Zee, en daar ligt Livingston. Daar waren we de afgelopen dagen. Aan zee ligt het, en aan landzijde wordt het omgeven door ondoordringbare rimboe. De enige manier om in Livingston te komen is per boot, een autoweg ernaartoe bestaat niet. En daarom is het volk van Livingston geisoleerd van de rest van het land. Er lopen mensen rond die je nergens anders in Guatemala ziet.

Een groot deel van de bevolking bestaat uit garifuna's, afstammelingen van Afrikaanse slaven die er honderden jaren geleden terechtgekomen zijn. Hun Afrikaanse bloed is zo sterk dat je je door hun uiterlijke kenmerken - brede neuzen, kroeshaar en een diepdonkere huidskleur - bijna in een Afrikaans land waant.
De garifuna-cultuur is er nog springlevend: een man vertelde ons over een begrafenisritueel dat die avond in het bos zou gaan plaatsvinden (en zei 'maar daar zijn jullie als toeristen vast en zeker bang voor', hmmf), jongens werken zich 's avonds in het zweet terwijl ze traditionele trommels bespelen en ze schreeuwzingen en roffelen onmiskenbaar Afrikaans-gewortelde ritmes. En ze spreken hun eigen garifuna-taal, die niet op iets lijkt dat ik ken. Er wonen ook Guatemalteken met lichtbruine huidskleur in Livingston, maar dan toch in andere delen van het dorp. Livingston is voornamelijk een enclave van garifuna's. Je krijgt er overigens wel tortilla's bij je eten.

Een heel andere wereld, maar dan echt echt echt onvoorstelbaar anders, was de uitgestorven Maya-wereld, waarvan we de resten zagen in Tikal, de grootste opgraving van het land. Onze gids daar vertelde nog meer dan er te zien was en gunde ons inkijkjes in alles wat hij weet over hun cultuur. Hij scheerde langs de superingewikkelde astronomische berekeningen die ze maakten om het weer te voorspellen en meer. Hij legde uit welke symbolische religieuze betekenissen alle graveringen op de opgegraven stenen hadden. Hij bezat zoveel kennis en zoveel enthousiasme dat je er wel van overtuigd moest raken dat de Maya's toch wat slimmer waren dan de veroverende Spanjaarden hen inschatten.

En wij, als toeristen, ruiken er een beetje aan, aan die andere werelden. We proeven ervan. En over iets meer dan een week ben ik weer terug in de andere wereld die Nederland heet.

zaterdag 28 juli 2007

De schrijver schuine streep dichter (door Edward)

Er stonden stoeltjes op een rij. Op de Nieuwmarkt. Ik was er voor iets van werk. Ajax zou langskomen om de officiële elftalfoto's te maken. De levensgrote Ajaxmascotte Lucky (een leeuw) ging alvast met kinderen en verstokte Ajaxfans op de foto.
Maar waren ze daar al? O, daar waren ze al. De Ajaxbus draaide rond de Waag. Ten Cate stapte uit, Heitinga, Maduro, Huntelaar en alle anderen. Ik keek ernaar en schreef dingetjes op, bijvoorbeeld over de stand-in die ze voor Edgar Davids hadden georganiseerd. Die kon niet komen, want hij had zijn scheenbeen gebroken.

En opeens begon iemand naast me te praten. 'Hey, dit is dope. Het is een kutdag vandaag, het gaat niet goed met me, maar dit is dope.'
Ik keek opzij. Een jongen van, denk ik, een jaar of twintig. Prachtige nu-kleren en een schel flashende zonnebril.
'Ja man,' zei hij, 'dit is tenminste positief.'
'O,' zei ik, 'gaat het niet zo goed met je dan?'
'Wat wil je,' zei hij, 'ik kom uit de Bijlmer. Heb een klotejaar gehad. Maar ik kom erbovenop, weet je. Ik bouw aan de toekomst.'
'Wat is er dan gebeurd?'
'Teveel, man. Maar ik ben dus eigenlijk geen voetbalfan. Ik herken deze gasten wel, hoor. Maar ik ben dus meer American Football.'
'Goed zeg. Ging je dan weleens naar de Admirals kijken, in de ArenA?'
'Kijken? Ik kijk niet naar American Football. Ik speel het.'
'Wow! Wat goed!'
'Ja, nou niet meer.'
'Hoezo?'
'Ben geschorst man. Voor een jaar.'
'O? Wat gebeurde er dan?'
'Heeft allemaal met vriendschap te maken, weet je. Het was in de laatste wedstrijd van het seizoen. De stand was 23-23. Zij waren onze vijand. Wij maken 25-23, we hebben nog tien minuten om te spelen. Die gasten leip, joh. Goed, we gaan weer verder. Zegt iemand iets. Er wordt wat geduwd, getrokken, je kent dat. Ik denk nog: hey mannen, we gaan fluitend verder. Maar dan gebeurt er iets en het gaat om vriendschap, man. Je laat je vrienden niet zitten.'
De jongen keek veelbetekenend naar de Ajacieden die nu tussen de foto's van het uit- en het thuisshirt door even naar binnen gingen om zich om te kleden.
'Komen ze nog terug?'
'Jahoor,' zei ik. 'Ze wisselen van shirt.'
'Oké. Wie is die gast daar links?'
'Dat is Rommedahl.'
'Is die nieuw?'
'Die is nieuw.'
'Ah. Maar hé, ik pak de dingen positief op hè. Ik neem mijn leven in allebei mijn eigen handen. Ik ben hulpverlener aan het worden, ik wil iets doen voor die jonge gastjes uit de buurt. Dat ze weten wat de wereld met ze kan doen.'
'Wat goed van je.'
'En ik ben schrijver schuine streep dichter.'
'Wat?'
'Schrijver schuine streep dichter. Niet hiphop dus, maar ik doe het met papier.'
'Wow.'
'Ik ga jou een gedicht zeggen. Luister.'

En toen volgde een lang gedicht. In mijn oor. Terwijl Ajax weer naar buiten kwam en Sneijder geintjes maakte met Maduro en met Jaap Stam. Ik kan het gedicht hier niet reproduceren, maar het eindigde met de zin:
'En nu is de vraag: ga ik stroomafwaarts of de berg op vandaag.'

Na het gedicht ging - goed getimed - zijn gsm. 'Momentje'
De schrijver schuine streep dichter drukte op het groene knopje van zijn telefoon, liep naar achter om beter te kunnen spreken en kwam niet meer terug.
'Mooi!' riep de Ajaxvoorlichtster. 'Afbreken!'

Jeska kijkt terug: Bertie B.

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 27 juli 2007

Brede, diepe sloot (door Kees)


Gistermiddag zat ik met iemand van de zaterdagbijlage op een caféterras. Dat was, als altijd, aangenaam, maar beiden voelden we dat er zich, voor ’t eerst sinds we een jaar of 12 geleden aan elkaar werden voorgesteld, iets tussen ons had geschoven. Iets Groots en, leek mij, Zwarts.
We verzwegen het niet, integendeel. We benoemden en bespraken het, maar
voorzichtig, onze weinige, zorgvuldig gekozen woorden toch nog wegend alvorens ze, niet helemáál gerust, uit te spreken. Geen hete brij, veeleer een metersbrede en –diepe sloot met pikzwart water erin, die onze vriendschap als een grens doorsneed. We stonden op onze respectievelijke oevers en strekten een been naar dat pekzwarte water, soms waren onze blote voeten er zo dichtbij dat we het voelden stromen, maar we raakten het niet en trokken onze voet steeds weer terug. Wij “conden byeen niet comen / Het water was veel te diep”.
Andere onderwerpen te over en we behandelden ze bijna allemaal, maar waar we het ook over hadden – cricket of strooien honden, Bijlmerpoëzie of Friesland –: dat ene, Grote en Zwarte, bleef ín ons. Hoezeer we elkaar ook vonden in onze visies op het werk van The Lost Generation, tomatenketchup versus currysaus, Hippopotomonstrosesquippedaliofobie en Pjotr Iljitsj Tsjaikovski: - we vonden elkaar met die sloot ertussen.
Het betekent waarschijnlijk niet veel goeds dat ik pas na zijn eerste Armageddon (Bacardi, Passoa, jus d’orange, grenadine, ijsblokjes) en mijn tweede Eternal Fire Storm (Tequila, Galliano, appelsap, aardbeiensap, ijsblokjes), zij het nog langzaam, begon te begrijpen hoe wij ons deze middag tot elkaar verhielden. Sinds dinsdag 24 juli jongstleden, ± 19:00 uur, was onze relatie dramatisch veranderd. Hij hield nog van mij, maar dankzij de Eternal Fire Storm rook ik zijn angst, zag ik het minuscule zenuwtrekje naast zijn rechterooghoek en hoorde ik het korte maar herhaalde schuren van een, de Armageddon ten spijt, droge boven- over een droge onderlip. En ik hield van hem, maar voelde hoe donkere macht zich als inkt in water door mijn lichaam en denken verspreidde. Hij was bang voor mij en niet ten onrechte. Ik hoefde maar één hoofd- en twee bijzinnen uit te spreken om hem voor onbepaalde tijd reddeloos ongelukkig te maken.
Natuurlijk deed ik dat niet. Hij is mij lief en ik ben sportman. Van de oude, dooploze school. Van fair play en het adagium “Een goede gymnast / houdt altijd vast” (meester Van der Heide). Maar toch.
Toen hij wegliep – hij wilde nog tuinieren – en ik achterbleef om van zijn geld de rekening te betalen, wist ik dat mijn ogen rood oplichtten en siste ik hem na: “Dussss jij wilt niet weten of Harry Potter ssssterft?”

donderdag 26 juli 2007

Mock Duck (door Frank)

Het rook er vreemd.
Ik kon nauwelijks een etiket lezen en ik herkende bijna niets.
Marleen vond iets geel en uitgedroogds in een zak, maar het enige dat we uit de verkoopster kregen was dat het gekookt moest worden in water. Ze heeft het niet meegenomen, uit veiligheidsoverwegingen. Wij kennen onze Harry Potters.
Er waren zaden, bonen, kruiden, onduidelijke korrels en godzijdank geen opengesneden dieren aan haken. We waren midden in Amsterdam.

Na hard studeren in het theaterinstituut heb ik mezelf gisteren beloond met de Volkskrantbijlage over Lowlands, een kop koffie en Harry Potter deel 4 op een terras. Nog even en ik ben helemaal bijgelezen en klaar om aan deel 7 te beginnen. Die ligt nog netjes ingepakt in de kast.
En ik belde mijn zus, want die woont in Amsterdam.

Op een bruggetje hebben we mensen gekeken. We zijn de Beestenwinkel in geweest waar we een lichtgevend schaap kochten en plastic insecten die in een drilpudding komen. En toen was daar ineens de Chinese supermarkt. Exotisch lonkend. Met van die tekenfilmgeurslierten die ons onder de neus kriebelden en naar binnen lokten.

Al vrij snel had ik blikjes tamarindesap, 'grass jelly drink' en koude chrysantenthee in mijn handen. En een oplosmelkdrankje met gember en honing. We lieten ons maar meezuigen door felle kleuren en nieuwe vormen en drongen steeds dieper in de winkel door.

En op een plankje stond iets wat helemaal niet kan.
Vegetarische eend. In een blikje.
Mock Duck.
Het moest mee.

En het blijkt lekker te zijn!

Het is geen eend. Het mist structuur. Het mist het vet waarin een echte eend zijn sterke smaak in bewaart. En het reliefje op de buitenkant dat geplukte huid moet voorstellen is een aanfluiting. Maar het smaakt een beetje naar eend en hoeveel kun je verwachten van gebakken gluten? Klaargemaakt in mandarijngembersaus kun je nu eend eten, voor weinig geld en nog steeds eenden recht in de ogen kijken.
Leve Mock Duck!


(Overigens was Mock Duck de bijnaam van Sai Wing Mock, een chinees-amerikaanse bendeleider die een bloederige bendeoorlog uitvocht in het New York van begin 1900. Hij droeg een malienkolder omdat er steeds aanslagen op zijn leven werden gepleegd.)

woensdag 25 juli 2007

Dopage (door Ludo)

Wielrennen is de allermooiste tv sport ter wereld. Al was het maar door de combinatie van vrijwillig menselijk lijden in een prachtige entourage. Sinds de Tour van 1998 is de Tour de Tour niet meer. Het is begonnen met overijverige Franse officieren van justitie, die zich bemoeiden met het al dan niet in bezit hebben van -in de sport- verboden producten. Sinds die tijd is wielrennen als sport in opspraak en worden wielrenners behandeld als criminelen. Voor de buitenwereld is Alexandre Vinoukorov sinds gisteren een besmet persoon. Een paria die gemeden moet worden. Dat de wielerwereld er alles aan doet om het dopingprobleem aan te pakken is terecht. Maar het aanpakken van een probleem vraagt om een focus op het probleem zelf. Op dit moment zijn er te veel andere belangen die meespelen, die zorgen voor een grote onrechtvaardigheid. Hieronder zal ik het probleem in de wielerwereld proberen in het juiste kader te plaatsen.

Doping is onlosmakelijk verbonden met (top)sport en zal nooit verdwijnen. Zolang er jonge sporters zijn, die maatschappelijk gezien weinig kansen hebben en tegelijkertijd een kleine kans op een profconctract, zal de stimulans om de professionele sportcarriere te bereiken door dopingebruik altijd blijven bestaan. Ik denk ook niet dat daarvoor echt een oplossing is.
En het wielrennen? Even het rijtje tourwinnaars van de afgelopen 20 jaar:
- Stephen Roche (1987, niet verdacht geweest, wel na 17 jaar -2004- in verband gebracht met doping)
- Pedro Delgado (1988, gepakt tijdens de tour, maar het middel stond niet op alle lijsten als verboden)
- Greg Lemond (1989 en 1990, niet verdacht, nu grote vete met Lance Armstrong en Floyd Landis)
- Miquel Indurain (1991 t/m 1995, nooit gepakt, wel beschuldigd door oud ploeggenoot Rolf Jarman)
- Bjarne Riis (1996, nooit betrapt, wel toegegeven Epo te hebben gebruikt)
- Jan Ullrich (1997, meerdere malen nadien betrapt, vaak in opspraak geweest)
- Marco Pantani (1998, uit de ronde van Italie gezet wegen te hoog hematocrietgehalte, inmiddels overleden aan een overdosis cocaine)
- Lance Armstrong (1999 t/m 2005, nooit betrapt, wel dopingverhalen van horen zeggen)
- Floyd Landis (2006, betrapt tijdens de tour, probeert via rechtsgang zijn onschuld te bewijzen)

Als je dit lijstje langs loopt dan is de eerste conclusie dat wielrennen verrot is. Immers, dopingverhalen hoor je nooit in het voetbal en steeds minder in de atletiek. En ja, gewichtheffen is bij ons nou eenmaal niet zo'n populaire sport.
Hier past een kanttekening van jewelste. In de afgelopen 20 jaar is er geen sport geweest waarin zo consequent en effectief wordt gecontroleerd op doping als het wielrennen. De aandacht van de pers voor wielrennen en doping is enorm, terwijl dat bij een sport als voetbal bijzaak is.

Vorig jaar kwam Dr. Eufemiano Fuentes in opspraak, omdat hij stelselmatig sporters zou begeleiden bij dopinggebruik. De Spaanse justitie beschikte over een lijst van 200 sporters. Uiteindelijk zijn alleen de namen van 47 wielrenners bekend geworden. Geruchten over dopinggebruik bij voetballers van Real Madrid en Barcelona zijn niet meer dan geruchten evenals het mogelijke dopinggebruik van tennisser Raphael Nadal. Wat is er gebeurd met de andere 153 namen?
Wat wil ik nou eigenlijk aantonen met dit stuk? Dat er in het wielrennen terecht veel aandacht is voor het dopingprobleem, maar dat in deze situatie alle wielrenners vogelvrij zijn. De pers brengt dopingverhalen naar buiten, zonder dat er bewijs is. Positief bevonden renners horen dat niet eerst via de offciele kanalen, maar via de pers. En renners worden geweerd, danwel verdacht bevonden, zonder dat men over wettig en overtuigend bewijs beschikt.

In de Amerikaanse sporten (Basketball, Baseball, American Footbal) is dopinggebruik een geaccepteerd gegeven. Dopingcontroles stellen daar niets voor, terwijl in de Amerikaanse atletiek veel dopinggevallen bekend worden. Meten met twee maten heet dat en daar is maar een reden voor: er zijn teveel grotere belangen in de grote Amerikaanse sporten om geconfronteerd te worden met dopingschandelen.
Intussen is de Tour de France een chaos. Vino en zijn ploeg uit de tour, Rassmussen verdacht, Contador volgens de pers kroongetuige tegen Fuentes en tonen de Duitse publieke zenders zich hypocriet.
En toch ga ik vanmiddag weer genieten van de tour. Natuurlijk wil ik dat bedriegers opgespoord worden. Maar dan wel in alle sporten, op dezelfde manier en volgens een eerlijke procedure.
Misschien wil ik dit soort verhalen ook wel helemaal niet weten. Genieten van een een mooie etappe en prachtige gevechten op een bergflank. In jaren is er niet zoveel strijd geweest in de Tour. En om maar af te sluiten met waar het wekelijk om gaat. Een filmpje van een wielerliefhebber bij de finish op Plateu de Beille. Allez Contador!

dinsdag 24 juli 2007

Mijn auto deel 1 (door Bibi)


Omdat de storm nog altijd naar het pannendak grijpt, omdat de regen dat ook doet, omdat er buiten niets te beleven is, de hond aan mijn voeten onder tafel ligt, daarom luisteraars van Radio Canna, ga ik iets vertellen over auto’s. Ik hou van auto’s. Ik zet graag de motorkap van mijn oude Jetta open om er in te turen. Al die draadjes, reservoirtjes, schroeven en klepjes brengen me naar waar ik wil zijn. Ik vind het een mysterie. Met nieuwe auto’s heb ik niets, maar met oude barrels, trouw tot de roest hun botten breekt, heb ik alles.

Mijn eerste auto, mijn vorige, was een erfstuk. Ik erfde de Polo van een oude Duitse barones. Ik ging zoveel van het autootje houden dat ik zelfs de naar binnen gutsende regen trotseerde. Ik noemde haar natuurlijk: De Barones. Zelfs mijn garagisten zetten boven het papier van de jaarlijkse keuring haar naam. De Barones: goedgekeurd.
Ik vierde haar tweehonderdduizend-kilometerigbestaan midden op de Zeelandbrug. De hond zat op de voorste stoel en we gingen toeterend en juichend over het water heen. Och mijn Barones. Drie jaar geleden stopte ze ermee 230.000 kilometer oud. Ze sputterde, ze schokte en kwam langs de A13 uiteindelijk zuchtend tot stilstand.
Voor mijn beste vrienden schreef ik een kleine rouwbrief: 'De Barones 1987-2004, trouw tot in de laatste meter.' En ik besloot de annonce met de zin: ‘Zij hield van bermbloemen.’

Het was midden in de winter, maar één vriendin stuurde me madeliefjes. Waarschijnlijk is ze ervoor naar Zuid-Frankrijk gegaan, maar bermbloemen moesten er komen.
De Barones werd naar haar laatste rustplaats gesleept: Autokerkhof De Populier. Ik liet de zoon van de barones in Duitsland weten dat ‘es vorbei war’.

Vorig jaar reed ik in de Jetta over de A4 richting Spijkenisse. Ik zong wat met de radio mee toen mijn hart opeens wild oversloeg. Daar reed mijn Barones! Ik kneep in het stuur. Ik zei hardop dat dat niet kon, maar het nummerbord was hetzelfde en ook de sticker van de coyote uit Californië zat er nog op. Ik zette de achtervolging in. Vlakbij de afslag Spijkenisse begon ik flink te gebaren naar de verbaasde bestuurder. Gelukkig nam hij dezelfde afslag. Ik opende mijn raampje en schreeuwde: Volg mij!

Hij volgde. We parkeerden op het terrein van het benzinestation. De barones blonk. ‘Wilt u er dan niet even in zitten?’ vroeg de jongen die vrachtwagenchauffeur was. Daar zat ik weer achter het stuur. Of ik niet even wilde starten? Ik luisterde naar haar snorrende en regelmatige gespin. Ik aaide het dashboard dat was gesprayed met de geur van nieuwe auto. Toen zei hij aarzelend: ‘Wilt u misschien ook nog even onder de motorkap kijken?’ Ik deed de kap zelf open. Het hele motorblok was zilver gespoten. Alle schroefjes en slangetjes waren vernieuwd. Ik legde mijn hand op de brede schouder van de jongen. En zo stonden we te staren.

Diezelfde avond nog schreef ik een brief naar Duitsland met daarop de tekst:
Sie lebt, Sie lebt!

maandag 23 juli 2007

De chicken bus en meer (door Alexander)

Guatemala doorkruisen is de moeite waard. Niet alleen omdat je binnen een week van vulkanisch meer naar kil hoogland naar tropisch-achtig woud naar leeg laagland naar dampende jungle naar een paradijselijk eilandje kunt komen, zonder dat je dagenlange reizen van grote afstanden hoeft te maken. Maar ook omdat het vervoer een belevenis op zich is. Een lesje openbaar vervoer in Guatemala.

CHICKEN BUS
Ten eerste is er de gewone bus, de grote openbaar-vervoer-bus, vergelijkbaar met de bussen die door Nederland rijden. Nou, nee, niet helemaal vergelijkbaar. Ze zijn van het type-Amerikaanse schoolbus, de grote gele bakbeesten uit de film. Ze zijn hier alleen niet geel, maar geschilderd in bonte metallic lak, combinaties van groen en geel en rood en bruin (foto). Dat is een restant van vroeger, toen
velen ongeletterd waren en dus niet konden lezen welke kant de bus op ging. De kleuren dienden als codes. De motoren ronken, de hoeveelheid uitlaatgassen brengt ernstige schade toe aan de gezondheid, het stuur heeft het formaat van een scheepsroer, de wielen zouden niet misstaan onder wagens voor rakettransport, het geluid van de claxon draagt kilometers ver. Naar Amerikaanse bilmaatstaven gemeten zouden er net twee mensen op de bankjes passen, maar in Guatemala is men wat bescheidener wat achterwerkomvang betreft, dus is een bezetting van drie personen de uitzondering en vier de regel. Iedereen schurkt tegen elkaar aan, mensen leggen hun handen op elkaars bovenbenen, en bij een bocht geniet iedereen mee van de lichaamsgeuren van de buurman. Bochten zijn er veel, want merkwaardig genoeg worden deze logge bussen het meest ingezet op slingerende bergen vol vervaarlijke afgronden en steile haarspeldbochten. De chauffeur lijkt altijd zeker van zijn zaak.
De bagage gaat gewoonlijk op het dak, met uitzondering van eventuele levende bagage. De bus heet ook wel chicken bus, en die bijnaam is te danken aan de bagage van sommige passagiers. Zei de reisgids. Jaja, schamperde ik, mooi sprookje. Maar het was waar, we zagen een vrouw die een kip op schoot droeg. Als ze wegdommelde - dat doet iedereen in de bus, doezelslapen - verslapte haar greep op het dier, die hevig kakelend de vrijheid tegemoet fladderde, waarop de vrouw wakkerschrok en de kip hardhandig terug haar schoot in drukte. En dan dommelde ze weer weg, kakel, fladder, hardhandig terug, hetzelfde liedje herhaalde zich.

MICROBUS
Ten tweede is er de microbus, een kleiner busje, vaak een Toyota met vier of vijf rijen stoelen achter de bestuurder (weinig beenruimte voor lange westerse toeristen), die ook volgestouwd worden tot er drie keer zoveel mensen in zitten als in Nederland wettelijk toegestaan zou zijn. Lange ledematen van westerse toeristen blijven in die gevallen soms verstoken van bloedtoevoer. Maar lang duurt dat nooit, want het busje kan op elke gewenste plek stoppen, om iemand op te pikken of af te zetten. Dat heeft soms een bevreemdend gevolg: soms moeten er mensen stoppen op plaatsen waar niets is. Alleen maar weer een berg of een struik of een boom. Soms is er een paadje te zien, naar een verscholen akker of bergdorpje misschien, vaak lijken mensen te stoppen voor een bepaald stukje niets.
De conducteur, die geld int is meestal de stoer stuurs kijkende puberzoon van de chauffeur. Hij dendert de bagage, soms hele marktkraaminboedels, zonder een spier te vertrekken op het dak, hij hangt met zijn halve lichaam uit het raampje om de plaats van bestemming om te roepen over marktpleintjes: 'Coban Coban Coban!' Als er iemand is ingestapt rolt hij de zijdeur weer dicht, en tuft het busje verder. Soms urenlang over onverharde paden, leuke onverharde keiweggetjes, waar boomtakken langs de zijkanten van het microbusje schuren. Ze rijden over iets ruiger terrein en volgen meer obscure routes dan de grote chicken buses. Soms gaat er maar een per dag, en dan ook nog om vijf uur 's nachts.

CARRO
Ten derde, de spannendste manier van vervoer over land - ik laat de bootjes maar even achterwege - is de pickuptruck. Dat is een truck die uppickt. Hij heet hier carro. Kar. Wagen. Hij rijdt door dorpjes heen en weer, van het ene eind van het dorp naar het andere eind, en dan nog een stuk over een weg met boerderijtjes, zodat de boertjes die met hun lading avocado's naar het centrum moesten niet dat hele stuk bergop-bergaf hoeven te lopen. Het reisje duurt nooit langer dan een minuut of tien, het is de korte-afstand-bus. Je stapt in de laadbak van de truck en de wagen scheurt weg, je houdt je vast aan de ijzeren stangen eromheen, je stoot daar af en toe je kont tegen en je haar wappert in de wind. Mensen klopten af en toe op de carrosserie, als ze eruit wilden, dan stopte de carro, de mensen sprongen uit de laadbak en betaalden wat muntjes door het bestuurdersraampje. En waren op de plaats van bestemming, met avocadolading.

Zo kom je vrijwel overal in Guatemala. Maar niet bij een boekwinkel waar ze HARRY POTTER AND THE DEATHLY HALLOWS verkopen. Want die bestaan hier niet.

zondag 22 juli 2007

Gastblogger (van Mathijs)

Hallo.

Zie hier mijn eerste aarzelende stap in de wereld van het bloggen. Mijn naam is Rianne en ik ben de nicht van Mathijs, die op dit moment met zijn achterwerk op een badlaken ligt op één van de zonovergoten stranden van Portugal. Eén van de weinige dingen die hem deed twijfelen of hij de natte Nederlandse zomer wel voor de kinderkidnap-playa's wilde verruilen, was het bloggen op deze site. En omdat hij de lezers het genot van een wekelijkse blog niet wilde ontnemen, zorgde hij voor een invaller. En dat ben ikke.

Ikke: dat ben ik, dus laat ik mij even voorstellen: ik ben een meisje of vrouw, want ik zit net op de door mannen in jurken getrokken grens waarop een meisje officieel een vrouw wordt, ik ben student en studeer literatuurwetenschap, want ik schrijf en ik lees graag. Ik ben mezelf en ben dat ook altijd gebleven. Gelukkig. Ik ben echter geen blogger. Ik schrijf verhalen en die zijn in de meeste gevallen net te lang om die te posten binnen het kader van een weblog. Dat denk ik tenminste, want zoals ik al schreef: ik ben geen blogger.

En toch: ik heb het idee dat het bloggen me tot zover aardig af gaat.

Bij het woord 'vakantie' denk ik graag aan zonovergoten dagen waarop volop geluierd kan worden in een stoel zo lui als de persoon die erin ligt. Ik denk aan terrasdagen, door-vreemde-steden-dwaal-dagen en zwembaddagen. Aan zon en zee, maar geen stranddagen, want dat word zand naar huis mee dragen. Op dit moment maken mijn zus, mijn neef en mijn trouwe schrijfvriendin dit waar: de eerste twee zijn naar het eerder genoemde Portugal, de derde naar Gran Canaria. Ik zit thuis en schrijf als niet-blogger een blog en ik wacht totdat de zomer toeslaat in eigen tuin. Ik droom van de zon op een tevreden gezicht en stuur een sms'je naar Mathijs: Hey Thijs, hoe'st even daar? Hebben jij en L. al ruzie gemaakt? Hier veel regen. Kom bruinverbrand terug. Groetjes en x, van ikke. P.S. Missie Weblog volbracht.

zaterdag 21 juli 2007

Vechten (door Edward)

Ik heb nog nooit gevochten.

Nou ja, één keer. En daar heb ik nog altijd spijt van.
Ik was elf, en het was een fijne middag. Ik liep met wat vriendjes van school naar huis. We zwabberden over een rood sintelpaadje dat daar tussen het groen, speciaal voor wandelaars, was aangelegd.
Ineens stond Bertie B. voor ons. Bertie B. werd gezien als niet heel intelligent. Dat we dat zo zagen, was natuurlijk niet zo intelligent van óns. Bertie B. was ook een beetje een plaaggeest. Maar ik weet bijna zeker, achteraf, dat hij plaagde om aandacht te vragen, Bertie was zéker geen pester.
In elk geval: daar stond hij. Hij bukte. Hij raapte iets op. Misschien wel een knikkertje. Zijn achterwerk was op traphoogte.
En opeens hield ik het niet meer, ik schopte. Hard.

Zelfs nu, bij het opschrijven, vind ik het nog ongelooflijk belachelijk van mezelf. Ik had die trap helemaal niet nodig. Waarom deed ik het dan? Bertie B. had het nooit écht op mij gemunt, dus van wraak kon geen sprake zijn.
Ik weet het natuurlijk wel: ik wilde indruk maken. Ik wilde, al was het maar voor één minuutje, de stoere jongen zijn.

Dom.
Dom, omdat Bertie B. het niet verdiende. En vooral dom, omdat het niet 'ik' was. Het paste niet bij mij.
Ik ben het dus nooit vergeten. Ik heb Bertie B. nooit meer teruggezien, maar hij verdient een eeuwig excuus.
En ook: eeuwige dank. Het heeft me behoed voor veel meer onzinnige schoppen, later. In die ene trapbeweging lag zoveel onzinnigheid, zoveel ontalent voor het fysieke ook, zoveel bewijs dat blinde drift niets meer is dan pure wanhoop, dat het me later zelden meer gelukt is.

Let wel: ik heb het hierbij dus niet over terechte klappen. Ik heb grote bewondering voor mensen (zoals de geweldige jonge Nederlander Paul die in Australië tussenbeide kwam bij een gevecht, en daarbij zelf neergeschoten werd, nu mag hij eindelijk - als held (terechte held!) naar huis) die zonder na te denken ingrijpen als er onrecht geschiedt.

Nee, ik heb het over onnodig geweld, of geweld waarbij alleen drift een rol speelde. Ooit zag ik een aflevering van de tv-serie Roseanne waarin Dan, de man des huizes, iemand neerhoekte. Het was een fenomenale aflevering, want de rest van de dertig minuten ging over de grenzenloze spijt die Dan voelde, en de onmogelijkheid het écht goed te maken.
Onterechte boksers, degene die onbeheersbaar en onnodig een klap uitdelen: het zijn de verliezers. Wie op de grond ligt beheerst de situatie.
Leve Bertie B.

vrijdag 20 juli 2007

Niets (door Kees)





















Waarover nu weer? Ik beleef niets.
Plinten wezen kopen, op maat gezaagd en in de schaduw afgelakt.
Maaimachine naar de dealer gebracht. Werd tijd. De vorige keer dat ik de messen liet slijpen, was het januari 2003.
Nu is het juli 2007 en beleef ik niets.
De pruimen zijn rijp, de peren klein, de kersen op. Er niet één van geproefd. Als ik mijn kersen wil eten, moet ik een net over de boom laten zakken, maar die is meer dan twee lange ladders hoog, ik heb hoogtevrees, waar vind ik zó’n groot net en ik heb wel iets beters te doen. Nou ja: iets ánders. Laat de vogels zich laven, ik hóef geen kersen.
Ten teken dat de kersen zijn opgegeven en de boom definitief aan de vogels wordt gelaten, vroeg ik een van Bibi’s Buben het mooie blankhouten nestkastje (1), dat zij ons vorige week cadeau deden, tegen de stam te spijkeren. Dat heeft hij voorbeeldig gedaan. Het kastje hangt een meter of vijf boven de grond, met de opening naar het noordwesten want dat schijnt te moeten.
Zorgelijk is, dat Wonder (2, rechts) er gisteren op zat. Zij mag van mij vangen wat ze kan, maar géén vogels die ik door dat kastje naar hier heb genood. Dus moet ik de onderste twee meter van de stam met prikkeldraad omwikkelen. Zo is er, al beleef je niets, altijd wat en komen uit alles altijd gevolgen, consequenties en keuzeverplichtingen voort. Vermoeiend, terwijl ik vakántie wil.
Ik wil wég. Weg van computer, decoupeerzaag, kwast, laminaat, maaimachine, schrijftafel, verf, workmate. Weg van móeten. Maar C. heeft gelijk. We zouden haar vakantie aan ons huis besteden. Woonkamer, hal en gang verven, een vloer leggen en zomeer.
Godlof kwam Czeslaw. Teneinde hem niet in moeilijkheden te brengen, doe ik hier over Czeslaw – die dus niet zo heet – geen andere mededeling dan dat hij een vakantiewoning in Polen bezit, die hij ons misschien kan verhuren. We horen het binnenkort. En als Czeslaw zegt ‘ga’, dan gáán we, computer/workmate of geen computer/workmate.
Pólen. Nooit geweest en niet direct het land dat ik liever dan enig ander wil bezoeken. Land van gróte dichters, dat wel. Herbert, Milosz, Szymborska. Namen, onverbrekelijk verbonden met die van de in 2004 overleden vertaler Gerard Rasch. Maar toch. Polen? Krakau, Warschau, Gdansk. Knarsknarsknars. Chopin, Wałęsa, maar evenzeer Oder-Neisse, Tweede Wereldoorlog, extreem rechts. Troosteloos, aardappelwodka, zware industrie. Krakkemikkige auto’s en tot leer gerookte koppen achter het Shell-tankstation aan de A7 bij Scheemda. Ik ben kortom zó bevooroordeeld dat het hoog tijd wordt dat ik erheen ga. (Fokke en Sukke, gisteren in het NRC: - F.: “Tssk, die Polen….” S.: “Kunnen Rusland en Duitsland het niet onderling verdelen?”)
Intussen beleef ik niets. Niet buiten mijn hoofd althans. Proza: ‘What is the what’ van Dave Eggers, poëzie: ‘New Collected Poems’, Les Murray (3). Werk: een krantenpagina vullen (géén tabloid), vier workshops ‘poëzie geven’ voor basisschoolleraren voorbereiden, een jeugdroman voltooien en plannen voor een non-fictie-jeugdboek uitwerken, maar de respectievelijk deadlines zijn 13 augustus, 2 september, 31 december en “ergens in september”. Te ver, te ver. Zomer, lobbig de lucht, traag de tijd. Ik werk aan een gedicht en groei een baardje. Zondag gaat het eraf want dan ga ik iets beleven. Bezoek van een prachtige kunstmevrouw, uit Vlaanderen helemaal. Wie omwille van jou zó ver rijdt, doe je geen Jaap Stammetje aan.
Vandaag zal ik, behoudens mijn derde golfles (4), ook wel niets beleven, maar morgen beleef ik me suf. Dan koop ik ‘Harry Potter and The Deadly Hallows’.

donderdag 19 juli 2007

Sprintje Onderlangs (door Mathijs)

Allemaal, luistert allennnn *kijkt heel dictatoriaal*
Ik ga morgen op vakantie. Ik kom pas 3 augustus weer terug.
En raad eens? Ik heb mogelijk iemand bereid gevonden. Mogelijk. Misschien. Maybe.
Ik houd nog even mysterieus wie het is (Omg, is het James van Make Me A Supermodel? Wie weet ;)), maar in elk geval is het een bekende. Een mysterieuze bekende. Oh, wat ben ik literair verantwoord ^___^ (< Angelina Jolie (A))
Afijn, ik wens mijzelf een prettige vakantie.
Alaaf! Mathijs

P.S. Mogelijke gastblogger wenst Mathijs ook een prettige vakantie. Come back safe, dear.
P.S.2 Mathijs bedankt en zal (hopelijk) heelhuids terugkeren uit de bush van Borneo. Grapje. Ik ga maar veilig naar Iran. Portugal. Ik ben ook zo'n mysterie.

Vuilnisvrienden (door Frank)

Bij mijn huis is een dakterras. Het grenst aan onze huiskamer en aan de andere kant is de kamer van buurman Bart. Op zijn raam zitten nog steeds vissen en een octopus, plakplaatjes van toen er een strandfeest was op het terras. Buurman Bart heeft die laten zitten.

Soms eten we buiten. We lezen, studeren en kaarten er. We drinken koffie en in de hoek is een mini-tuin met veel viooltjes. We hebben een vuurkorf en tijdens het feest was er een bierenboot: een rubberen roeiboot vol koud water en flesjes.

En toch is dat terras niet goed voor ons.

Het maakt luiheid te gemakkelijk. Niet alleen de ‘achterover leunen in de zon en de bijbehorende verbrande huid en studievertraging oplopen’-luiheid, maar ook de ‘ik zet het zolang wel even op het terras’-luiheid. Op dit moment stan er drie afgedankte halve stoelen, een afwasteiltje met een gat, twee prullenbakken die hun beste tijd hebben gehad, een kapotte DVD-speler en twee oude spiegels.
Sinds dinsdagavond is gelukkig de stapel vuilniszakken weg. Die lagen er al een tijd. Ze waren al door snuffelende, krabbende buurkatten bezocht en natgeregend. Ze stonken. Flink.

Voor het slapengaan zetten huisgenoot J. en ik ze aan de weg. Daar stonden buren te praten en we hebben ze netjes gewaarschuwd dat we eraan kwamen. Dat was niet nodig. Dat konden ze zo ook wel ruiken.

Praatje.
Babbeltje.
Waar woont iedereen dan?
Oh, maar bij jullie is het huis natuurlijk helemaal anders ingedeeld, dat moet wel.

Vijf minuten later zaten J. en ik bij de buren aan de pokertafel wijn te drinken. Er was een buurman met een tatoeage van een mier op zijn hand, een buurman die familie van Willem de Ridder was en een portret van J. ging tekenen, een muzikantbuurman (baasje van Loena) en een buurman die kon ‘goochelen met nummers’ maar steeds al z’n macaroni verloor met pokeren. Grote elleboogmacaroni was 1 en strikjes waren 5.
De meeste macaroni ging naar costumierebuurvrouw die binnenkort familie in Korea gaat opzoeken. De buurvrouw van de vuilniszakken zorgde voor de wijn.

Dit is de tweede keer in een paar weken dat ik onverwacht bij buren binnenkom. En een beetje dronken wordt. En afspreek dat ik lekkere dingen voor ze ga maken.

Misschien kunnen we wel op het dakterras eten.

Scriptieschrijver in training met illustraties (door Frank en Jeska)

Vorige week plaatste ik hier een stukje over mijn wandeling door Utrecht. Vandaag plaats ik het weer. Maar nu met de tekeningen die Jeska erbij heeft gemaakt!

-


Het raam staat open, de bui is voorbij. Nina Simone is op de radio en achter me bromt de oven een hartige taart gaar. Als je het zo zegt klinkt het prima, maar vanochtend moest ik weg. Ik moest teksten lezen, aantekeningen maken en heel serieus aan het werk.

Achter me staat een koelkast met lekkere dingen. Er zijn films op internet en fijne cd’s om te luisteren. Huisgenoten met wie je kan kaarten en koffiedrinken. Er is een groot raam vlak naast het beeldscherm om uit te staren. Er zat niks anders op, ik moest weg, dan maar de stad in, op zoek naar een rustige plek, zonder afleiding. Misschien kon ik mijn teksten lezen en bestuderen bij een kop koffie in een stil café.


De treinspotter zat er weer. Hij is vrij nieuw, maar zo ziet hij er niet uit. Hij is gerimpeld en grijs en staart voortdurend omhoog. Sinds een paar weken zit hij daar regelmatig op zijn scootmobiel naar de treinen te kijken die over het viaduct rijden. Als ze langsdenderen lacht hij en merkt niet hoe het verkeer maar met moeite om hem heen kan. Niemand die er wat van zegt. Het was tenslotte mooi weer en hij genoot.

-

Het schijnt één van de zeven schoonheden te zijn: de combinatie van donker haar en lichte ogen. Voor me in de rij bij de HEMA. Donkerbruine krullen met felhellichtblauwe ogen. En steeds maar niet omkijken.


Welk café? Welk café? Overal muziek, gesprekken, geen ruimte, enorme prijzen. Ik ben in de binnentuin naast de Domkerk gaan zitten. Om me heen verspreid liggen een vers kladblok, waterfles, vulpotlood, opschrijfboekje en systeemkaartjes. Klaar voor de aanval.


De laatste Engelse turnsters in rode trainingspakken verdwijnen net. Het is heel rustig nu.

Er dendert een schoolklas binnen. Minstens vijftien kinderen met één onderwijzeres die er goed de wind onder heeft. Ze bestormen de fontein.
‘Zit er water in?’
‘Zit er geld in?’
‘Tien euro als je erin springt.’
‘Heb je toch niet.’
‘Je moet een bommetje maken.’
Ze maken hun handen nat onder de waterstralen.






Tekst gelezen.
Goede aantekeningen gemaakt.
Nuttige ontdekking gedaan, waar nog een woordkooitje voor moet komen.,
Ik mag koffie nu.
En het kruiswoordraadsel uit de krant.
Maar waar?



Het terras bij de Zaak zit vol. Uit hun ooghoeken kijken ze naar de trouwerij bij het stadhuis. Opgedirkte mensen in pakken. Lachen. Foto’s. Chique auto. Een paar mensen achteraf die vast mopperen. Zo kijken ze. Mopperig. Over het weer of de hapjes of de reistijd of die lapzwans van een bruidegom.
Doorfietsen maar.




Hofman is te dicht bij school en het is toch vakantie, al is het dan werkvakantie.
Langs de Schouwburg, Nachtegaalstraat.
Op de Maliebaan wordt de Piekenkermis opgebouwd.
Burgemeester Reigerstraat.
Wilhelminapark.

-

Langs het pad kun je door de ramen kijken van restaurant Wilheminapark. Je ziet kop en schouders van de koks maar niet wat ze maken. De ramen zijn te klein.
Dat is een grote schande.

Op het grasveld oefenen vier meisjes op een rijtje hun jumppasjes. Die kunnen ze bijna gelijk.

Er loopt een nette meneer. Een ’t Gooi-meneer met ruitjesoverhemd en hypermoderne telefoon die uit zichzelf achter zijn oor blijft zitten, net of het een uit de kluiten gewassen zwart gehoorapparaat is. De meneer wordt over het pad heen en weer gesleurd door twee grote honden. Hij draagt een pastic zakje met drol erin.



Het drupt zachtjes op de krant, maar het zet niet door.
De oplossing van het raadel is viaduct.
Naar huis.
Tijd voor koffie.

-

Net binnen en het regent.
De treinspotter is vast al naar binnen gegaan.
Eerst maar eens wat eten maken.
Stukje schrijven.

Kopje koffie na het eten.
Decafé.









Alle tekeningen zijn gemaakt door Jeska Verstegen.

woensdag 18 juli 2007

Vakantie (door Ludo)

De familie Abbink resideert sinds anderhalve week in Besseges (Fr.). Besseges is bij wielerliefhebbers bekend door de Ster van Besseges, een voorjaarskoers, onder andere gewonnen door Adri van der Poel en Frans Maassen.
Voor het vierde achtereenvolgende jaar is Frankrijk onze vakantiebestemming. Nu is Frankrijk op zichzelf een geweldig land om je vakantie door te brengen. Het verschil met vroeger (lees: voordat we kinderen hadden) is dat we toen kampeerplekken uitzochten die ons bevielen, dat we toen o.a. een maand naar China gingen en dagenlang rondzwierven in vele prachtige steden in de wereld.
Sinds we kinderen hebben zijn onze vakanties veranderd. Niet alleen omdat we zelf andere wensen/eisen hebben, maar de laatste jaren ook, omdat onze kinderen eisen hebben (wensen is bewust weggelaten). Het eisenlijstje van MnS:
- een plek om te zwemmen;
- Nederlandse kinderen om mee te spelen.

Een kort maar helder lijstje. Ons lijstje bestaat uit de volgende wensen:
- een plekje in de schaduw;
- een kleine camping;
- niet teveel discopubers;
- een omgeving waar veel te zien valt.
Zo opgeschreven valt het wel mee. Na achtereenvolgens De Auvergne, De Dordogne en De Pyreneen, met campings die voldeden aan onze wensen, is het ook dit jaar weer gelukt. En goed beschouwd heeft zo'n kleine familiecamping ook wel wat. Al was het maar om de inkijk die je krijgt in het gezinsleven van een ander.
Gisteren, 13.30 uur: ik zitlig 36 stappen van onze tent aan de rivier. De, door de campingbaas gebouwde, dam zorgt voor prachtig zwemwater. MnS spelen in het water. M duikt samen met vriendin C van het luchtbed. S is druk bezig met schepnet visjes te vangen.
Mijn taak is het houden van toezicht op een zwemvaardige en een nog niet zo zwemvaardige. Een behoorlijke verantwoordelijkheid. Mevrouw Abbink dweilt de tent, doet de afwas en draait nog een wasje met kinderkleding. Het geheim van een geslaagde vakantie is een goede taakverdeling.
De wereldontvanger is afgestemd op radio Tour de France. De temperatuur te heet voor andere activiteiten.

Achter mij wandelt een gezin met twee zoons naar de rivier. Vader voorop. Ze staan vlak bij ons. Vader liet bij aankomst op de camping zijn zoons (na een autorit van 16 uur), hun tentje 3 keer opnieuw opzetten tot de tent waterpas genoeg stond. Vader is van het type "even in 3 weken goedmaken wat mijn vrouw dit jaar aan opvoeding verknald heeft". Vader gaat vandaag visles geven.

Een ander gezin ligt voor mij. Vader, moeder, dochter en zoon. Met z'n vieren kamperen ze in een tentje ter grootte van een postzegel. Vooral moeder vindt dat enig. Zo kampeerden we met z'n 2-en, en de kinderen vinden het Ge-Wel-Dig. Laatdunkend loopt zij dan ook dagelijks langs onze huurtent met echte bedden, koelkast en vierpits gasfornuis. Ik denk dat ik vader vanavond een koud biertje ga brengen als morele steunbetuiging.

De tourrenners fietsen intussen in de Alpen, de Galibier nadert, mijn kinderen lachen, zwemmen en spelen, er zijn genoeg inkijkjes in gezinnen, wat rest? Een biertje. Na 72 passen zitlig ik weer, maar nu met een biertje in de hand. Au revoir.

NB: %¨çà%ù*$^. Leuk zo'n frqns toetsenbord wqqr de letters so,s totqql op qndere plekken stqqn;

dinsdag 17 juli 2007

Storm (door Bibi)

Mijn zinnen lijken weggenomen. Weggerukt door de wind die zich hier onophoudelijk tegen de pannen drukt. Het kraakt in huis. Ben je nog wel schrijver als er geen woorden meer zijn? Een schrijver is toch alleen een schrijver als hij schrijft. Of niet soms?

Ik heb al weken niet Geschreven. Wel geschreven, want iedereen schrijft hier en daar wat op: boodschappenlijstjes, een verjaardagskaart. Maar ik Schreef verder niets. O weggevlogen letters, waar schuilen jullie toch?

Het lijkt of mijn beroep is weggewaaid. Alsof het slechts een cape was die tijdelijk om mijn schouders lag en daar ongemerkt aan stukken is getrokken. Week na week beet de slijtage zich vast in de stof, en ik heb het niet gevoeld. En dat de cape langzaamaan door de storm tot sliertjes werd getrokken en daarna met een laatste ruk is meegesleurd, voelde ik evenmin. Maar nu hij er niet meer is, loop ik naakt door Egmond aan Zee. Naakt. En die cape, of wat er ook van over is, vliegt nu zwaar gehavend ergens boven Den Helder, of hij hangt ineengedraaid aan een zendmast langs het Noordzeekanaal.

O cape, kom terug.

O cape, ik zal je voortaan koesteren. Ik zal alle losgetrokken draadjes opnieuw naast elkaar leggen, ze ontwarren, ze gladstrijken. Ik zal vlechten, strikken, helen tot ik erbij neerval. Ik koop een weefgetouw voor jou. Cape. Capeje. Bedek mijn schouders toch. Ik heb het koud. Ik zit hier onder een pannendak. Ik hoor de golven achter de duinen, de regen die tegen het dakraam spat en ben niets.

Ik trek er vandaag maar eens op uit. Ik neem een verrekijker mee. Eentje voor de binnenkant van mijn ogen en ga op zoek. Die cape komt niet meer terug, want wat ooit is stukgescheurd wordt nooit meer heel. Wat uit zichzelf bij je is weggegaan moet dan ook maar wegblijven. Dag vod, dag poetsdoekje, dag uiteengereten stuk katoen, ik maak een nieuwe cape, het kan wel even duren. Noem me tot die tijd geen schrijver, noem me hoeder.
Het wordt een cape van wol.

maandag 16 juli 2007

De idealist (door Alexander)

De grap van de Lonely Planet-reisgidsen is dat je met zo´n gids nooit lonely bent. Want zoek je de restaurants en hotels op die daarin staan, dan kom je op backpackerplekken. En backpackplekken hebben iets van vestigingen van een keten, ze zijn zoals restaurant Jarachik in San Pedro: bamboestengelmuren, luie loungemuziek uit de boxen, in een tuin met een kampvuur in het midden en met een menukaart waarop schaamteloos groene curry, rundermedaillons en bananasplit prijken. Het is lekker, je ontkomt er niet aan, je valt er soms voor, maar echt in Guatemala zijn is dat niet. Het is een beetje heel erg valsspelen.

Daarom was het een groot geschenk dat we deze week in San Pedro lessen Spaans kregen, van echte Guatemalteken. Mijn docent Rene wilde met me praten, over Guatemala en over Nederland en over de verschillen tussen de twee landen. En hij was openhartig. Legde zijn ziel bloot, en daarmee die van het land.
Ik zei dat armoede - échte armoede, armoede zoals die in Guatemala bestaat en die je ook kunt aflezen aan de golfplaathuisjes langs de snelweg - in Nederland niet bestaat. Dat vond hij heel interessant.

Guatemala kent twee gescheiden werelden, waartussen grote verschillen bestaan en die ernstige discriminatie tot gevolg heeft. Het gaat om de westerse verspaansten, de ladinos, en de oorspronkelijke Maya's, de indigenas, die het grootste deel (80%) van de bevolking uitmaken. De ladinos zien zich als de dominante groep, de 'terecht' dominerenden, de indigena's zien hun oude tradities bedreigd worden, hun oude cultuur.
Huwelijken tussen de groepen zijn hoogst uitzonderlijk. 'Waarom trouw je niet gewoon met een blanke ladino?' vraagt een ladinovader als zijn kind thuiskomt met een indigena. Er wordt op hen neergekeken, want zij leven in armoede. En het is dankzij die discriminatie voor een indigena vrijwel onmogelijk om zijn sociale klasse te ontstijgen. Rene was als indigena best blij en trots, merkte ik, om te kunnen zeggen dat het hem met veel moeite enigszins was gelukt: hij had op zijn elfde het ouderlijk huis verlaten, uit wil om het te maken in het leven, om te gaan werken en te studeren. En inmiddels had hij een huis, een bedrijfje en leidde hij een goed leven als docent. Hij had zelfs iemand van Harvard lesgegeven, glom hij van trots, en met al die mensen kon hij op gelijkwaardige basis van gedachten wisselen. Gelijkwaardig! En toch was hij niet echt door dat glazen plafond gebroken, als indigena, want hij hield die verkeerde huidskleur.

Had ik wel eens gehoord van Rigoberta Menchú, vroeg hij vrijdag. Daar kwam ze voor het eerst ter sprake, de Guatemalteekse Nobelprijswinnares voor de vrede, de idealiste die het indigenalot wereldkundig maakte. En naar haar werd geluisterd. Ja, ik had over haar gelezen en zij was de hoop van de indigena's, stelde ik me zo voor. Nou, nee. Van haar was weinig meer over. Twee jaar geleden bood de overheid haar een goede baan aan en die accepteerde ze. Goed, nu kon ze zorgen voor meer ziekenhuizen in arme gebieden, maar toch was de nieuwe Rigoberta anders. Want ze vocht niet meer, ze zweeg, haar vurige betogen doken niet meer op in de kolommen van de kranten. Want zo gaat het in dit land met idealisten, met vechters. Ze worden omhelsd door de overheid, door de rijke ladino-overheid welteverstaan, en gehersenspoeld, er wordt met dollars gezwaaid en het idealisme, tsja ach, dat idealisme. Dollartekentjes doen succesvolle indigena's hun afkomst vergeten. Dat verhaal ging altijd wel weer op, hoe schaamtevol ook. Of de succesvolle indigena was aan de poorten van het parlement al zijn aanhang kwijt. De aanhang had er al geen vertrouwen meer in.
De problemen - discriminatie, armoede en vooral de combinatie - zijn misschien te groot om opgelost te kunnen worden door één man. Er is een complete mentaliteitsverandering nodig, anders valt iedereen voor de verleiding van corruptie. Elke nieuwe regering belooft beterschap, zegt tegen corruptie op te treden. Maar na elke regeringstermijn verdwijnen al die politici toch weer veilig snel naar Mexico, uit angst om in eigen land vervolgd te worden, voor corruptie. Een mentaliteitsverandering dus. Maar hoe?

Een week leven met Guatemalteken maakt de idealist in je los. Je wilt het verbeteren, maar de situatie lijkt bijna onverbeterlijk. Bijna?

zondag 15 juli 2007

Oud Papier (door Mathijs)

Mijn kamer is een zooi, ik geef het eerlijk toe. Niet dat ik daar zelf moeite mee heb, maar de mensen die graag m'n kamer zouden betreden, komen dan meestal een flinke uitdaging tegemoet. Tot wanhoop van mijn moeder had ik een tijdje terug bijna alle papieren die ik bezit had, in plastic tasjes gedaan en aan de zijkant van mijn bureau gezet. Zonder schema of ordening, alles ging erin: schoolspullen, nooit-verstuurde brieven, gedichten..Het waren er zeven, maar dat wist ik niet zeker. Het hadden ook acht kunnen zijn. En toen bleek afgelopen week dat één van mijn plastic tasjes al een tijdje op zolder stond. Dat kon heel goed: ik was immers van een vijfdelig verhaal er vier kwijt! Toen ik de inhoud van het tasje op mijn bed kieperde, bleek het nog erger dan ik dacht. Er zaten teksten bij uit de Derde. De Derde betekent voor mij een diepe zwarte wolk met alleen maar negativiteit en zwartigheid. Niet zo best dus. Maar ik vond het wel grappig om de doemteksten terug te lezen. Ik zag mezelf alweer zitten, stilletjes aan mijn bureau, met een balpen die vluchtig woorden schreef die ik niet zo bedoelde. Ik zag mezelf in m'n zwarte trui en zwarte broek steevast ontkennen dat ik gothic zou zijn. Ik zag mezelf terug in de verhalen van de overdreven drama rondom een tiener. Welkom terug bij jezelf.

't Is maar goed dat ik het tasje heb uitgezocht en de oude dingen heb weggegooid. Dat de spiegel met daarin mijn oude ik niet meer bestaat. Ik bedoel, wat heb je nu aan? Een mooi verleden is misschien een goede basis, maar wat kun je er voor kopen? Precies, niet veel. Bovendien betekent groei veel meer. Een plant zonder pokon groeit misschien iets minder snel, maar hij komt er wel.

Gelukkig hoef ik niet melancholisch te zijn, want de Derde is allang voorbij. En draag ik amper nog zwart. En ik schrijf alleen maar leuke dingen. ;-)

zaterdag 14 juli 2007

Bedelen 2 (door Edward)

In een vorig blogbestaan berichtte ik al eens over mijn geworstel met bedelaars. Niet letterlijk (ik heb met niemand meer gevochten sinds Bertie B. in de zesde klas) - maar ethisch: moet je wat geven? Aan wie dan? Waarom?

Mij werd toen oa aangeraden om het per bedelgeval apart te bekijken, om niet stelselmatig ja of nee te zeggen, om mijn hart te laten spreken.

Ik wil jullie hierbij op de hoogte brengen van mijn vorderingen.
Matig zijn ze.
Want ik vind het nog steeds een van de moeilijkste dagelijkse dilemma's.

Dagelijks, ja. Vooral in Parijs, waar ik vaak verblijf.
Het punt is dat ik elke keer weer gedwongen word in de rol van scherprechter - zo voel ik dat althans. Ik moet keer op keer bepalen of de voor mij verschijnende bedelaar zielig genoeg is om geld aan te geven.
Goed, heb ik gedacht: dat moet dan misschien maar.
Daar moet ik niet piepzeurderig over doen: wie rijk is moet oordelen.

Ik ben dus beter gaan opletten. Waar ik vroeger uit schaamte en gemak sowieso NEE zei, word ik nu per bedelaar lichtelijk ongemakkelijk en groeit er een Judge Judy in mijn hoofd.
Met alle ellende van dien. Want: ik geef geloof ik meer aan heel jonge of heel oude bedelaars. Maar al die anderen dan? Als ik dus zelf een bedelaar was zou ik nooit wat krijgen!
Ik geef geloof ik ook meer aan vriendelijke bedelaars. Maar waarom zou een bedelaar vriendelijk moeten zijn? Ze hebben niet meteen de lolligste baantjes van de stad, wel?
Help!

Goed, om een en ander recht te judy-en in mijn hoofd, heb ik mijn donaties verhoogd. ALS ik nu iets geef, geef ik goed. Geen smeltende vijf eurocentmunten, maar minstens hardglimmende dubbeleuro's.

Het gaat me iets gemakkelijker af, dank u.
Een van mijn favoriete bedelaars is een jonge vrouw die onderaan de trappen van mijn metro-ingang zit. Soms heeft ze een kindje bij zich (heel erg is dat), soms niet.

Het voordeel van deze bedelares is: ik weet waar ze zit en ik kan dus anticiperen.
Want dat is mijn tweede grote probleem met het bedelen: ik schaam me kapot. Niet als ik niks geef, maar juist ALS IK IETS GEEF. Ik kan er niks aan doen, ik zie het mezelf doen, ik ben mijn eigen achtervolgingsfilmpje, ik denk dat alle mensen denken: och, die stakker, die geeft aan stakkers. Het is EEN ACTIE. Ik word zichtbaar, namelijk: als gever. En dat wil ik niet! Ik wil onzichtbaar zijn. Ik wil onbestaan! Ik draag mijn dagelijkse zelf als de geheime cape van Harry Potter!

Maar goed, ook dat gaat me dus IETS makkelijker af. En soms is het zo duidelijk dat ik iets moet geven dat alle bezwaren wegebben. Gisteren zat ik op een terrasje, en er kwam een kromgebogen oudere man om geld vragen. Hij had een lange grijze baard en pretoogjes. Hij liep rustig van tafeltje tot tafeltje en murmelde vriendelijk. Hij bleef niet lang hangen als iemand nee zei, maar het gekke was: niemand zei nee. Deze bedelaar had, laten we het zo maar noemen, de x-factor. Voor bedelaars dan. Toen ook ik hem wat gaf zegende hij me zachtjes. God zou de hele dag bij me zijn, en ook bij iedereen van wie ik hield.

Even tussendoor: hier in Parijs is eergisteren een dame opgepakt die al vijfentwintig jaar op straat leefde (ze bedelde niet). Maar ze werd van de straat gehaald omdat de politie haar veiligheid niet kon garanderen. Het bleek dat ze al die tijd zo'n 40.000 euro meedroeg.

Een vreselijk geval was de meneer in Oslo. Hij wankelde op zijn krukken. Hij was zwaar spastisch, spaakte naar ons toe, maar kwam niet uit zijn bedelvraag. Ik liep samen met iemand anders langs hem en we waren zo in gesprek dat we hem niet op tijd begrepen. Toen we hem voorbij waren kukelde hij om. Waarschijnlijk had zijn uitgestoken hand hem uit balans gebracht.
Toen we een paar stappen verder waren hadden we pas door wat er gebeurd was. Te laat. Er waren al andere mensen bij hem, en dus zagen wij nog veertien straten rood.

Tenslotte. Al mijn bedelproblemen komen samen in de lange gang naar metrolijn 14. Dat is de modernste metrolijn in Parijs, en die gang ernaartoe is dus ook hyper: felverlicht, breed en van marmer. Schoon aan alle kanten.
Niemand te zien, alleen reizigers. EN de jongedame. De bedelende jongedame.
Ze draagt een hoofddoekje en ze knielt. Ze zit aan de zijkant en ze smeekt niet, ze zegt niks. Ze staart omlaag, naar de open hand die op haar knieen ligt.
Ze wil ook onzichtbaar zijn, ongetwijfeld, maar juist daardoor valt ze meer op dan welke bedelaar dan ook.
Ze doet van alles fout. Ze kijkt niet naar ons, ze is op een stuk gaan zitten waar iedereen snelwandelt, en vooral: waar je alleen maar ZEER ZICHTBAAR iets kunt geven. Wil je haar iets geven dan moet je bukken en buigen en mikken en in het licht van zevenenveertig dubbele oog-koplampen een soort knielgebaar naar haar hand toe maken.
Volgens mij geeft niemand haar iets.
Maar toch is ze onontkoombaar. Elke keer als ik erlangs loop denk ik: waarom is ze zo stom om daar steeds weer te gaan zitten? En waarom pakt ze het niet anders aan? En ook: wat zijn wij horken met zn allen!
En voordat ik de lange marmeren gang uit gelopen ben denk ik: hoezo anders aanpakken? Is er een handboek voor bedelaars? Ik wil merde merde Henkjan Smits niet zijn!

En dus deed ik het laatst opeens gewoon. Ik ging mijn grootste bedelgeeftest aan. Ik had een vette tweeeuromunt in mijn zak, ik pakte hem onopvallend, ik klemde hem al aan het begin van de marmeren gang in mijn linkervuist, ik zweette aan alle kanten en mijn bloed bonsde, maar ik liep dicht langs de knielende moslima, deze madonna van onze dagen, en ik gaf.
Ik gaf.
Maar het werd genanter dan ooit.
Ze schrok van de munt.
Omdat ie kinkelde.
Wegrolde.
Zodat ze overeind moest komen en erachteraan kruipen.
Zij was Eeuwig Zichtbaar, ik was Eeuwig Zichtbaar.
Want ik gooide naast.

vrijdag 13 juli 2007

Cadeautje (door Kees)


Ze is over, zonder onvoldoendes. Zelfs voor wiskunde een zes.
Wiskunde bestaat al 40 eeuwen. Mínstens. In deze spanne tijds wist één Spiering er, na zijn of haar 13de, nog voldoendes voor te behalen. Míjn dochter.
Haar moeder is alfa, ik alfaër, zij alfaast. En tóch een zes. Dankzij zó lang, hard en stoïcijns werken dat mijn borst er soms van balde. Temeer omdat ze het buitenschools ook druk heeft. Vijf dagen per week 19 kilometer fietsen. Sinds 4,5 maand een Vriend. De zorg voor haar paard. Een vol sociaal leven, met alle kroeg- en pizzeriabezoek, logeerpartijen, feestjes en meidenavonden van dien. Hier is, met andere woorden, een Grote Prestatie geleverd, en G.P.’s verdienen beloning.
Zaterdagmiddag rijden we naar een brommer- en scooterwinkel in bíjna het centrum van Groningen. Onderweg vertel ik haar nogmaals – verontschuldigend – dat het, hoe jammer ik ’t ook vind, een tweedehandsje moet worden. Een nieuwe kan ik momenteel echt niet kan betalen. Ze heeft er begrip voor.
In de brommer- en scooterwinkel staan rijen gloednagelnieuwe glansbrommers en fonkelscooters, maar die lopen wij manhaftig voorbij, op weg naar de werkplaats waar het tweedehands aanbod staat opgesteld. Tja. Weinig mis mee. Beetje roestig hier en daar, maar da’s buitenkant, motorisch zijn deze brommers vast net zo goed als nieuwe, ze gaan even hard, 25 kilometer per uur, en op sommige krijg je een half jaar garantie. Nee, dat zit wel goed. Maar toch.
Even bij de nieuwe kijken, - gewoon, voor de gein. Ter oriëntatie, zeg maar. Stel dat ze er een mocht kiezen – wat dus níet mag –, welke zou het dan worden? Ze wijst een zwarte Tomos.
Er komt iemand bij ons staan. Meneer in monteursjas. Hij wil die Tomos wel even uit de rij trekken. Welja, waarom niet. De brommer wordt pontificaal in het gangpad gezet en mijn dochter gaat op het zadel zitten. Mooi. “Deze graag,” zeg ik, “maar dan voor de helft van de prijs.” Lachen.
Mijn dochter blijft zitten terwijl de meneer in monteursjas vertelt wat deze brommer wel niet allemaal kan en bezit. Ik zie dat ze niet luistert. Zij rijdt de zomer in, haar gezicht splijt de wind, die haar krullen naar achteren plaagt. Ze gaat en staat waar en wanneer ze maar wil, parkeert claxonnerend voor de huizen van vriendinnen, die enthousiast kwinkelerend, en in een enkel geval misschien zelfs een béétje afgunstig, naar buiten hollen. “Chill!” “Wow!” Vét!”
“Maak hem maar klaar,” zeg ik.
Ze rijdt over het fietspad langs de Oude Rijksweg naar Hoogezand dus duurt het voor mijn woorden haar bereiken. Ze kijkt me aan. Heeft het zinnetje gehoord, kent de woorden ‘hem’, ‘klaar’, ‘maar’ en ‘maak’, maar tezamen komen ze in haar hoofd niet tot betekenis. Nou ja, er ís wel een betekenis, maar die kan niet kloppen.
“Doen we,” zegt de meneer in monteursjas. “Als u even meeloopt.”
Hij loopt naar een kantoortje. Ik niet.
“Écht?” vraagt mijn dochter.
“Echt,” zeg ik.
Er bestaat veel moois. Mij hoor je niet zeggen dat de seconde waarin je kinds gezichtsuitdrukking verandert van niet durven geloven in dolgelukkig weten het mooiste is wat eens mens kan zien, maar toen en daar dácht ik het wel.

donderdag 12 juli 2007

Scriptieschrijver in training (door Frank)


Het raam staat open, de bui is voorbij. Nina Simone is op de radio en achter me bromt de oven een hartige taart gaar. Als je het zo zegt klinkt het prima, maar vanochtend moest ik weg. Ik moest teksten lezen, aantekeningen maken en heel serieus aan het werk.

Achter me staat een koelkast met lekkere dingen. Er zijn filmps op internet en fijne cd’s om te luisteren. Huisgenoten met wie je kan kaarten en koffiedrinken. Er is een groot raam vlak naast het beeldscherm om uit te staren. Er zat niks anders op, ik moest weg, dan maar de stad in, op zoek naar een plek zonder afleiding. Misschien kon ik mijn teksten lezen en bestuderen bij een kop koffie in een stil café. Ergens in een zijstraat.

-

De treinspotter zat er weer. Hij is vrij nieuw, maar zo ziet hij er niet uit. Hij is gerimpeld en grijs en staart voortdurend omhoog. Sinds een paar weken zit hij daar regelmatig op zijn scootmobiel naar de treinen te kijken die over het viaduct rijden. Als ze langsdenderen lacht hij en merkt niet hoe het verkeer maar met moeite om hem heen kan. Niemand die er wat van zegt. Het was tenslotte mooi weer en hij genoot.

-

Het schijnt één van de zeven schoonheden te zijn: de combinatie van donker haar en lichte ogen. Voor me in de rij bij de HEMA. Donkerbruine krullen met felhellichtblauwe ogen. En steeds maar niet omkijken.

-

Welk café? Welk café? Overal muziek, gesprekken, geen ruimte, enorme prijzen. Ik ben in de binnentuin naast de Domkerk gaan zitten. Om me heen verspreid liggen een vers kladblok, waterfles, vulpotlood, opschrijfboekje en systeemkaartjes. Klaar voor de aanval.

De laatste Engelse turnsters in rode trainingspakken verdwijnen net. Het is heel rustig nu.

Er dendert een schoolklas binnen. Minstens vijftien kinderen met één onderwijzeres die er goed de wind onder heeft. Ze bestormen de fontein.
‘Zit er water in?’
‘Zit er geld in?’
‘Tien euro als je erin springt.’
‘Heb je toch niet.’
‘Je moet een bommetje maken.’
Ze maken hun handen nat onder de waterstralen.

-

Tekst gelezen.
Goede aantekeningen gemaakt.
Nuttige ontdekking gedaan, waar nog een woordkooitje voor moet komen.,
Ik mag koffie nu.
En het kruiswoordraadsel uit de krant.
Maar waar?

-

Het terras bij de Zaak zit vol. Uit hun ooghoeken kijken ze naar de trouwerij bij het stadhuis. Opgedirkte mensen in pakken. Lachen. Foto’s. Chique auto. Een paar mensen achteraf die vast mopperen. Zo kijken ze. Mopperig. Over het weer of de hapjes of de reistijd of die lapzwans van een bruidegom.
Doorfietsen maar.

Hofman is te dicht bij school en het is toch vakantie, al is het dan werkvakantie.
Langs de Schouwburg, Nachtegaalstraat.
Op de Maliebaan wordt de Piekenkermis opgebouwd.
Burgemeester Reigerstraat.
Wilhelminapark.

-


Langs het pad kun je door de ramen kijken van restaurant Wilheminapark. Je ziet kop en schouders van de koks maar niet wat ze maken. De ramen zijn te klein.
Dat is een grote schande.

Op het grasveld oefenen vier meisjes op een rijtje hun jumppasjes. Die kunnen ze bijna gelijk.

Er loopt een nette meneer. Een ’t Gooi-meneer met ruitjesoverhemd en hypermoderne telefoon die uit zichzelf achter zijn oor blijft zitten, net of het een uit de kluiten gewassen zwart gehoorapparaat is. De meneer wordt over het pad heen en weer gesleurd door twee grote honden. Hij draagt een pastic zakje met drol erin.

Het drupt zachtjes op de krant, maar het zet niet door.
De oplossing van het raadel is viaduct.
Naar huis.
Tijd voor koffie.

-

Net binnen en het regent.
De treinspotter is vast al naar binnen gegaan.
Eerst maar eens wat eten maken.
Stukje schrijven.

Kopje koffie na het eten.
Decafé.

woensdag 11 juli 2007

The Alphabet of B.S., uit de bouquetreeks (door Ludo)

Enige jaren geleden:

Thuiskomen, en je vriendin in bed aantreffen met een ander, is geen reden om te vertrekken uit Dijon. Althans niet voor Sebastien Leblanc. En toch was hij nu op de motor op weg naar het zuiden. Hij walgde van zichzelf, daarom ging, nee moest, hij weg.
Te lang had hij gedacht dat het met zijn leven wel goed zou komen.
Nu, op de route du soleil, had hij het pas door. Al die tijd een baan die wel van hem, maar niet voor hem was en dito voor vriendin. Weggaan was goed. Cote d`azur, strand, zee en vooral niks. Hoe lang? Dat was de vraag. Pas terugkomen als hij echt verder kon met zijn leven.
Dagenlang slenterde hij doelloos over de stranden, zoop zich ongans in het nachtleven en ontwaakte op stranden die hij niet kende.
Ook die ochtend, of was het middag, ontwaakte hij op een strand. Een zwaar hoofd, een duik in zee en dan slenterend richting strandopgang naar de motor.
Ze zat bovenaan de trap. Of eigenlijk op de balustrade die uitzicht gaf op zee. Hun blikken kruisten en bleven hangen. Zelfde blik, zelfde gevoel. Verdoofd door de alcohol en geschokt door de wederzijdse herkenning bleef Sebastien staan. Mompelde wat tegen haar. Zij haalde de schouders op, zei dat ze geen Frans sprak, maar bleef hem aankijken. Sebastien sloeg zijn benen over de balustrade en zat naast haar. De blik beiden gericht op de zee, geconcentreerd alsof de zee het ze ging vertellen. Heel soms een blik naar elkaar, maar vooral urenlang zwijgen en staren. Er was geen woord dat paste.
Ineens pakte ze zijn hand en nam hem mee. Haar hotel was er één die Sebastien alleen kende van films.
Ze zoenden al in de lift, daarna was er woordloze liefde in de hotelkamer.
De volgende ochtend douchten ze samen en Sebastien wist dat dit het was. Hij probeerde het nog in zijn allerbeste Engels, maar zij glimlachte in het Frans: `C'est impossible'. Hun taal had hen die nacht gebracht wat ze beiden wilden: een antwoord.
Sebastien kon terug naar Dijon. Op de route du soleil stopte hij één keer om te tanken. Zijn blik viel op de cover van een roddelblad. Ze heette dus Brooke en was net gescheiden van een tennisser. Sebastien keek rond in de shop, maar vond niet wat hij zocht. Een tussenstop in Valences was de enige oplossing. Daar vond hij wat hij zocht. Even voorbij Valences*** parkeerde hij zijn motor onder een viaduct. De spuitbus viste hij uit zijn rugzak. Het was een maagdelijk viaduct. Hij was de eerste schrijver hier. Groot en duidelijk zichtbaar schreef hij: "The Alphabet of Brooke Shields". Sebastien was klaar.

***op weg naar Zuid-Frankrijk zag ik de tekst uit het verhaal, geschreven onder voornoemd viaduct. Het hield mij dagenlang bezig, maar ik denk nu een plausibele verklaring te hebben gevonden.

dinsdag 10 juli 2007

Jongensdingen zonder plaatje (door Bibi)

Deze week doe ik jongensdingen, dat is fijn want jongensdingen zijn leuker dan meisjesdingen. Tenminste dat dacht ik altijd. Nu weet ik het niet meer zo goed. Maar ik heb nog een paar dagen om daar achter te komen. Ik logeerde gisterennacht met wat jongens in een huis van een vriend die met vakantie is. Het is een spannend huis en er zijn veel plekken waar je naar beneden kunt donderen. Ze hingen vijf minuten na binnenkomst al aan de balken en de relingen langs het trapgat. Het eerste het beste spinnetje ging bijna doormidden met een groot zakmes, maar ik was er nog net op tijd bij.

Nadat ze allen, na een lange dag rondsjouwen door hartje Amsterdam, (ze moesten als plattelandsjongetjes toch de duurste straat van het Monopolyspel met eigen ogen zien), in hun slaapzakjes waren gegleden begon het keten. Dat is leuk, maar na een tijdje moeten er maatregelen worden genomen. Strenge vermaningen hielpen niet, want vijf minuten later vlogen de knuffels van de kleinste jongen door het raam naar buiten en lagen de groten te sms-sen.
Daarna begon het kussengevecht, en daarna gingen ze mij bespioneren en zag ik telkens gniffelende ogen om de hoek die me beloerden. Inmiddels was het bijna middernacht en lag ik aan gruzelementen. Toen ik eindelijk het dekbed over me heen trok hoorde ik boven me hier en daar nog gestommel en gegiechel, maar het kon me geen barst meer schelen. Rotkinderen, ik wou dat ik een week met meisjes was dacht ik.

Inmiddels ging de tocht vandaag verder. Hij eindigde bij mijn allergrootste vriend K.S. te Noordbroek. Daar wachtte hond Alyssa, 80 kilo zwaar. Daar wachtten de poesjes Macavity en Wonder. Daar wachtte een gloednieuwe brommer. Daar wachtte de vielwielaangedreven Toyota. Daar wachtte een huis met twintig kamers en een neverending grasveld. Daar wachtte een zojuist bij de Jumbo gewonnen zwembad. Daar wachtte C. met een grote pan spagetti. Daar wachtte bovenal K.S. zelf (sigaret in de mond, Groningse wind in de witte krullen).

We zijn hier op onze plek.
We gaan niet meer weg, maar dat weet de grote K.S. te N. nog niet. (Misschien leest hij dit bericht van radio Canna vannacht en trekt hij de haringen uit onze tentjes), maar ik hoop het niet. We gaan, yesyes, jongensdingen doen. Wat precies weet ik nog niet, maar ik houd jullie op de hoogte.

maandag 9 juli 2007

Post uit Guatemala (door Alexander)

De bergen hebben hier witte sjaals om, noteerde ik vanmorgen in mijn opschrijfboekje, toen we met een speedbootje over het Lago de Atitlán scheurden, sjaals van wolken. Het meer is omgeven door vulkanen, die spits toelopen en met hun topje boven de wolken uitsteken.

Het plaatsje waar we nu zijn heet San Pedro La Laguna en is een fijn , gemoedelijk backpackersdorp - het eerste wat je tegenkomt als je de traptreden op loopt vanaf de aanlegsteiger naar het dorpje, is een restaurant dat Nicks Place heet. We gaan hier de komende week blijven en elke ochtend vier uur privé Spaans spreken met een vrolijke jonge docent en ´s middags samen dingen bekijken, doen, bezoeken en op het terras van Nicks Place hangen - dat beviel vanmiddag goed.

Vandaag was onze eerste echte reisdag, de afgelopen dagen waren we in Antigua, de landingsplaats voor alle toeristen die Guatemala aandoen of bezoeken en daarom behoorlijk westers, al blijft het vooral een mix van westersheid en Guatemalteekse eigenheid.
Tegenover de Burger King zat een tacqueria, een soort taco-tortillafastfoodketen, smaakten prima. In Antigua hebben we nog geen Spaanse cursus gevolgd, daar hebben we vooral geacclimatiseerd, hebben we loom vakantie gehouden en zijn we wat meer gewend geraakt aan elkaars constante gezelschap, dat vooral in de eerste dagen intenser dan verwacht is.
We hebben in het park gehangen, lezend, schrijvend, vooral veel rondkijkend, in het Parque Central (foto). Er staat een fontein in het midden, een fontein met vier Sirenen eromheen gewikkeld, die in hun blote borsten knijpen om er een straaltje water uit te stuwen. Maar daaraan raak je gewend, dat is een minuut of vijf leuk.

Interessanter zijn de mensen die de vele bankjes van het park bevolken. Op de eerste dag waren dat giechelende uniformpjes van de meisjesschool om de hoek, die met hun digitale camera foto´s van ons maakten - van ons! Een reisgenote met witblond haar vraagt erom om door grinnikende Guatemalteekse mannetjes Barbie genoemd te worden. Eén keer gebeurd, overigens, maar een gedenkwaardige keer.
Op dag twee begint een zwervende vrouw op te vallen, die met haar twee wat schurftige jonge jongetjes (ja sorry, maar zo laten ze zich het best omschrijven), bedelend van bankje naar bankje hopte. Op dag drie ging ik de jonge nors kijkende schoenpoetsertjes tellen. We haalden regelmatig een nieuwe portie van het bij backpackers befaamde bananenbrood, bij de bakkerij om de hoek.

Gisterenmiddag deden we iets niet-hangerigs. We beklommen de vulkaan, de Pacaya. Het was fantastisch. Na een dik uur lopen waren we, een groep van een man of twintig, het bordje ´Vanaf nu ademt u schadelijke stoffen in´ al gepasseerd en lag de eerste opgedroogde lavastroom als een lukrake klodder mayonaise over het groene gazonnetje. Vanaf dat moment was het verboden om te vallen, riep de gids, want vanaf dat moment ging de reis over vulkaansteen en dat is verdraaid scherp.
Ik werd steeds benieuwder hoe dichtbij we zouden mogen komen.
Nou, enorm dichtbij. Je kon nog net niet op het topje staan en over de rand van de krater heen koekeloeren om recht in het kolkende binnenste van de aarde te kijken, nee, net niet, maar we liepen wél tot aan de eerste gloeiende lava-uitloper. Het was daar warm, heteluchtovenwarm, nog net een graadje warmer dan boven de kieren in het puimsteen, die al aanvoelden als dampende verwarmingsroosters. De terugweg ging door het donker, met zaklampen en verbroederende Pringles van de Engelse en Noorse groepsgenoten. Tijdens de hotsbotsbusreis terug naar Antigua - soms over onverharde weg, soms enorm omhoog, dan werd het passend stil in de kletserige bus, alsof iedereen zijn energie aan het stapvoets klimmende busje wilde overstralen - viel ik in slaap.
We genieten.

zondag 8 juli 2007

Supermodel (door Mathijs)

Ik heb besloten niet te loggen over Live Earth Alert, want ik vind het wel een mooi initiatief, maar of het gaat werken: dat betwijfel ik ten zeerste. Mijn aandacht ging naar iets heel anders uit vandaag..

Ik vind altijd wel tijd en zin om een fout programma te kijken. Ondanks het bewust jongen-zijn kijk ik graag naar, nou noem 'ns wat, Idols/X-factor/Holland's Next Top Model/America's Next Top Model etc. Maar helaas zijn alle programma's behalve ANTM momenteel niet op de buis. En het is ook nog eens zo dat ik de serie van ANTM die nu op de buis is, allang gezien heb op Youtube. Dus welk programma kan mijn lege dagen nog vullen?
Mijn gebeden werden snel verhoord: elke zondag op Net5...Make Me A Supermodel! Mijn hart maakte een sprongetje en hyper ging ik op m'n bed zitten kijken naar het programma. Het begon goed (dit kwam mede door de hoeveelheid snacks die ik mee naar boven had meegenoemen), maar naar mate het programma vorderde kreeg ik er flink de pest in. De juryleden irriteerde me ('We zien jouw drive niet'..), de kandidaten irriteerde me ('Ja, ik weet gewoon voor 100% zeker dat ik dit ga winnen'..) en zelfs de fotoshoots irriteerde me! Natuurlijk zou elk weldenkend mens dan gewoon de televisie uitpleuren, maar ik hield standvastig vol en elke week is het vaste prik om me te irriteren aan Make Me A Supermodel.
Want welk programma doet er in godsnaam 4 afleveringen over om 2 van hun beste modellen eruit te knikkeren? En wie heeft ooit bedacht dat opper-gay James het nog ver zou kunnen schoppen, terwijl hij én over alles moet zeuren én dat hij geen auto kan rijden volgens z'n moeder, anders gaat het arme kind dood, want hij poseert in de auto i.p.v dat hij erin rijdt. En waarom wint juist de man die niet wil meedoen aan de eerste fotoshoot?
De modellenwereld is hard, dat geloof ik allemaal wel. Maar moet je écht je kleren in vuur gooien om je zo los te maken van je eigen identiteit? Moet je écht poseren in een balletpakje, zelfs al ben je de eigenaar van een mannelijk voortplantingsorgaan? En moeten nou persé alle trainers een slap aftreksel zijn van Miss Jay Alexander van America's Next Top Model? Moet een jurylid nou echt een bitch zijn om geloofwaardig over te komen? En wie de blieb is Rachel Hunter om iets te kunnen bepalen over aspirant-modellen?
Maar ik zal vanavond weer voor de televisie zitten. Met een zakje Japanse mix en een stressbal.

PS: Op de foto Meneer James Ik-kan-geen-autorijden-anders-ga-ik-dooooooooood. En binnenkort ook een modellerige foto van mij als daar belangstelling naar is =P

zaterdag 7 juli 2007

Een handtekening (door Edward)

Ik zag laatst op tv hoe een oude man naar zijn eigen handtekening keek. Het was een handtekening die hij zette toen hij veertien was. In de Tweede Wereldoorlog. De nazi-Duitsers dwongen hem ertoe, het was een handtekening onder de archivering voor een transportlijst. Vanuit Theresienstadt naar de gaskamers.

Het archief, zestig jaren bewaakt, was onlangs opengesteld. De makers van de tv-documentaire vroegen drie zeer oude overlevers om te komen kijken naar alles wat de kampleiding over hen had opgetekend. Behalve transportbriefjes waren er zelfs lijsten over de luizencontrole. Inclusief grootte van de aangetroffen luizen.

De oudere meneer bleef er rustig onder. Totdat ze hem de transportlijst zelf lieten zien. Daar stonden alle namen, getypt en doorgeslagen via aan carbonpapiertje. Het was een transport van alleen maar veertien- tot zestienjarigen. Niemand had het transport overleefd. Behalve dus de oude meneer. Op de lijst bleek zijn naam doorgestreept. Van de lijst gehaald.
Waarom? Door wie? Dat was niet meer te achterhalen. De haat was gearchiveerd, de systematische doding. Maar niet het reddende toeval.

De oude meneer begon op zijn lip te bijten. 'Wat doet u?' vroeg de interviewer. 'Ik bijt op mijn lip, dat deden we toen ook altijd. Omdat je nooit mag breken. Nooit.'

-

Petr Ginz was ook veertien. Hij woonde in Praag en was half joods. Hij hield van leren, van lezen, van tekenen en van schrijven. Hij werd in oktober 1942 naar Theresienstadt vervoerd. Daar bleef hij schilderen en hij maakte er zelfs een tijdschriftje. Zijn kamptekeningen worden bewaard in het holocaustmuseum Yad Vashem in Israël. Petr stierf in 1944.

Maar in januari 2003 gaat er een Israëlische astronaut de ruimte in, aan boord van het ruimteschip Columbia. Hij neemt een tekening van Petr mee in zijn bagage - als symbool van de shoa. De tekening heet Maanlandschap.
En dan gaat er iets mis.
De Columbia verbrandt bij terugkeer in de Dampkring, en de astronauten overleven het niet. Dit gebeurt precies op 1 februari - de verjaardag van Petr.

De pers bericht over de verbrande tekening. Er wordt een planetoïde naar Petr genoemd, en een Praagse straat. Er komt een Tsjechische Petr Ginz-postzegel. En dat allemaal leidt er toe dat een oudere Tsjech nog eens op zijn zolder gaat kijken - waar hij in 2004 het dagboek van de dertienjarige Petr vindt.

Het dagboek komt bij Chawa terecht - de jongere zus van Petr, die de oorlog overleefd heeft. (Op de foto Petr en Chawa in 1934)
Chawa spant zich in voor uitgave van het dagboek - en niet zij alleen. Jonathan Safran Foer (de geweldige schrijver van oa ALLES IS VERLICHT) schrijft een voorwoord.
Het dagboek is in het Nederlands vertaald en voorbeeldig uitgegeven. Behalve toelichtingen lezen we dus de dagboekaantekeningen van de Nazi-dreigingen in Praag. Petr schrijft droog, en bijna onaangedaan, over hoe Joden een ster moeten dragen, niet meer met de tram mogen, uit sommige stadsdelen weg moeten blijven. Hoe zijn leraar en zijn vrienden weggevoerd worden.

Het dagboek stopt vlak voordat hij zelf op transport moet. Daarna lezen we stukjes van verhalen die hij in het kamp schreef - waaronder een terugblik van Petr op zijn eigen transport.
Tenslotte lezen we ook stukje van Chawa's dagboek, die in hetzelfde kamp terechtkomt en daar schrijft hoe Petr naar de gaskamer gaat, en afscheid van haar neemt.

Het boek eindigt met een terugblik van de oude Chawa nu, en met de tekeningen van Petr. (Hierboven een tekening van zijn slaapplaats in de barakken.) En onder de tekeningen steeds: Petrs handtekening.

-

Voordat ik hieronder de laatste foto die van Petr Ginz gemaakt is laat zien, nog even dit:
uiteraard raken we ontroerd als we deze verhalen lezen. Maar het hardste, en het meest eerlijke eraan is wat mij betreft de jonge handtekening eronder.
Als jonge mensen schrijven hoe de waarheid tegen hun lichaam aan staat, staat die automatisch ook tegen ons aan. Omdat we allemaal onze eigen jonge, beginnende handtekening kennen, die maar niet vervaagt - hoe oud we ook worden. En als je sommige verhalen leest of ziet, springt die handtekening des te scherper in je gemoed op. En in je lichaam. Tot in je vingertoppen.