zondag 30 september 2007

Lezerspost (door Kees)


(Linde heeft het druk vandaag. Voel me niet gerechtigd jullie te vertellen waarméé, maar neem van mij aan dat het geen bagatel betreft. Bokito en Dionysus, méér zeg ik niet, dat moet genoeg zijn.)

Ik krijg zelden fanmail of andersoortige lezerspost, maar áls ik eens iets ontvang, is het vrijwel altijd opmerkelijk. Mijn favoriet is vooralsnog een kaartje van een Arnhemse, dat ik een jaar of drie geleden ontving. Deze mevrouw had, schreef ze, een mijner bundels cadeau gekregen en er een gedicht in aangetroffen waarvan ze een fragment niet begreep. Op het kaartje had ze de twee regels in kwestie overgeschreven. Erachter stond: ‘GAARNE OPHELDERING!’
Mevrouw heur toon was streng, op het verontwaardigde af. Alsof ze zich bekocht voelde. Wilde ze lekker gedichten gaan lezen, stuitte ze op eentje waar iets onbegrijpelijks in stond! Maar zo waren we niet getrouwd! Als zij in een zak sinaasappels een rot exemplaar aantrof, beklaagde ze zich bij de groenteboer, dus haalde ze mutatis mutandis ook verhaal bij een poëzieleverancier die ondeugdelijke gedichten verkocht.
Mevrouw leek me een al wat oudere, zeer bewust levende en dus zowel psychisch als fysiek verregaand uitgedroogde drama queen. Ik heb haar geantwoord dat ze door niet alles letterlijk te willen begrijpen een betere en leukere poëzielezeres zou worden.
Het kan anders. Op 24 september jongstleden ontving ik een brief van een echtpaar uit Zuid-Limburg. De tekst luidde:
“Van [ ] de organisatie Plint hebben wij uw adres gekregen. Het was ook in de brochure van Plint waar we bewogen werden door uw gedicht ‘Thuis’.
In [ ] verwachten wij ons [ ] kindje. Graag zouden wij op de geboorteaankondiging uw gedicht laten drukken.
Kunt u ons op de hoogte brengen van de kosten en voorwaarden die hieraan verbonden zijn, in geval u hiermee instemt?”
Daar ben ik dan even ínnig tevreden mee.
Overigens betrof ‘t kaartje van die Arnhemse datzelfde gedicht.

zaterdag 29 september 2007

Klein Geluk en de gleuven in ons wetsuit (door Edward)

Wat is Klein Geluk? Klein Geluk is een brij van gelei om ons heen. Echtwaar, wisten jullie dat niet of wel?

Ja, en over onze eigen dagelijkste gestalte dragen we een onmerkbaar beweegbaar wetsuit waardoor die geluksgelei niet de hele tijd op onze kop valt. We zouden het anders maar gewoon gaan vinden. Sterker nog, we zouden er knettergek van worden: 24 uur geluk, pfoei, vermoeiend.

Maar: dat onmerkbaar beweegbaar wetsuit van ons heeft allerlei kieren. Allerlei gleuven. En door die kieren en spleten en gleuven bubbelt de geluksgelei. Af en toe. En daarom zijn we soms zo onverwacht-plotseling Klein Gelukkig.

Even voor de goede orde, voorzitter: het gaat hier niet om het Grote Geluk dat andere mensen (geliefden, vrienden) je bezorgen. Het gaat om de vlagen, om de snelle shots, om die uppers die je humeur in je hoofd van zijn luie gat doen komen.

Ik heb zo eens wat van mijn KleinGeluks-ervaringen verzameld - voeg er gerust die van jullie aan toe...

* De eerste stappen 's ochtendsvroeg, buiten, in optrekkend donker
* Binnenkomen in mijn huis en de planken vloer ruiken
* Bij een film zitten en naar voren schuiven op je stoel terwijl je mond openvalt
* De eerste twee dropjes uit een zak met dropjes
* Knerpen in nieuwe sneeuw
* Een pain-de-boulogne-boterham met een dikke laag Oude Amsterdammer
* Moe zijn en dan het moment dat je je frisse dekbed over je heen slaat en je hoofd in je kussen legt
* Liedjes, tijdens welke je op twee minuut dertig op wilt staan en wilt gaan juichen
* Bij een voetbalwedstrijd een onverwacht doelpunt aan zien komen
* Merels vlakbij, tjutend en twierlend
* Bij de haven in de buurt komen en opeens de rivier ruiken
* Op het terras van een zwoel-winderig strandcafé zitten, en het is toch al oktober
* Namiddag-strijklicht over een weiland
* Namiddag-strijklicht over de gracht
* Bijna tegen iemand op lopen, maar net niet, en dan tweezijdig tegen elkaar giechelen
* Flessen in de glasbak gooien
* Op de lange rubberen rolbaan staan (die op Schiphol bijvoorbeeld)
* Wegzweven in de zweefbaan en je slippers vallen uit, en dan de wind tegen je voetzolen
* Je twintigste baantje trekken in het zwembad en vergeten dat je aan het zwemmen bent
* Koffie drinken uit een thermosflesbekertje, in de kou, buiten, wanten aan en dan de koffiedamp tegen je neus
* Voor een aquarium zitten: neontetra's of fantoomzalmpjes in groepjes zien zwenken

Een onvolledig lijstje, ik beken het. Maar dat jullie het maar weten, dus:
óm ons is gelei, gelei van geluk, en onze levenswetsuits zijn mooi niet waterdicht.

Onderweg (door Bibi)

De dinsdagradiocannaverslaggever, ik dus, was zozeer onderweg, dat er geen verbinding mogelijk was. En als die wel mogelijk was stond er net weer een lange en intense bijdrage op van een collega. Met instemming van de zaterdagcollega maak ik hierbij mijn excuses. Het hoogtepunt van het onderweg zijn was het pontje tussen Limburg en Brabant. Hierbij een foto.

Jeska kijkt terug: Bruun I

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 28 september 2007

Bruun II (door Kees)


Ik reed dus op Bruun door mijn grootouders’ tuin, meestentijds gewapend, want ik was een cowboykind. Ik inspecteerde de grenzen van ‘t perceel, dreef koeien van noord – mijn opa’s groene werkschuurtje – naar zuid – het ’s zomers altoos donkere pad tussendoor hoge bomen van tuin naar openbare weg – en leverde vuurgevechten met stoppelbebaarde veedieven en moordzuchtige indianen – hun haar in hanenkammen –, zij het zónder ‘pang’ te roepen.
Wanneer ik met vriendjes cowboytje speelde, werd er om de haverklap ‘pang’ gebruld (hoe anders weten dat er was geschoten?), maar tijdens solospel was dat niet nodig. In tegenstelling tot mijn vriendjes vielen de onverlaten rond opa en oma’s tuin wanneer ík dat wilde (al zaten er taaie rakkers tussen) en natuurlijk mocht ik Bruun niet laten schrikken.
Zomer zoemde, hemel peilloos blauw over me heen, geuren zwaar met plopjes zilt erin. Buíten die tuin heersten sterke, lenige, brutale jongens die je pestten omdat je dik was, een bril droeg of een achterlijk kapsel, maar ín die tuin, op Bruun, was alles goed. Al was het een klus die koeienrovers en Mohawks op afstand te houden.
Ja, een “cowboykind”.
Vóór ik ze kon schrijven, tekende ik verhalen. Cowboyverhalen, dat spreekt. Met ballpoints op het grofgrauwe papier van een soort kladblokken dat misschien niet meer bestaat. Eens op letten.
Voor mijn verjaardagen vroeg ik – behalve geweren, holsterriemen en revolvers –‘cowboyboeken’. Karl Mays ‘westernwerken’ (‘Winnetou’ I, II en III, ‘Der Geist des Llano Estakado’, ‘Old Surehand’, ‘Der Schatz im Silbersee’, et cetera) las ik in meerdere stripuitvoeringen, onder welke die van Willy Vandersteen, wiens Bessy-albums ik eveneens alle las.Níet de ingekleurde studiomeuk, maar de albums met afwisselend twee pagina’s in blauw en twee in rood.
Weinig ontroerender luchten dan die in Vandersteens vroege Wild West-albums. Hóóg, met wolkmassieven en wind verbeeldende streepjes. Ga jullie gang, schamperlach me uit, maar voor mij verbeeldt bijna niets het voorbijgaan van tijd en individu treffender - want hopelozer - dan de verre van virtuoos getekende luchten in Vandersteens May-bewerkingen en Bessy-verhalen. Met name wanneer iemand op sterven lag, of in het laatste plaatje van een verhaal, produceerde Vandersteen van diepe weemoed vervullende prairiehemels. Vast geen groot tekenaar, maar wat heb ik als kind van zijn werk genoten. En leve die luchten!
In mijn vaders – toen nog – supermarktje werd ’s zomers lectuur verkocht. Zolang ik er voorzichtig mee was (“ze moeten nog verkocht”), mocht ik alle strips, zij het natuurlijk niet allemaal tegelijk, uit het draairek halen en me er als een hond met een gestolen rollade mee naar mijn slaapkamer haasten. Iets ouder, las ik graag Marvel Comics als Durfal, De Vier Verdedigers, Spinneman, Thor en de X-mannen, maar in mijn cowboyperiode vrát ik de Sheriff Classics: The Lone Ranger, Maverick, Rawhide Kid, Kid Colt,
Twee Pistolen Kid en andere. Dunne stripblaadjes met nog dunnere verhaaltjes, zwartwit-tekeningen op goedkoop papier, 50 guldencent per stuk. Inmiddels wordt voor één Sheriff Classics- of Marvel Comics-exemplaar van mijn leeftijd tot € 70,-- betaald. Hád ik ze nog maar, de honderden en honderden blaadjes die, dus niet allemaal tegelijk, zo vanzelfsprekend naast mijn bed lagen.
Maar niet alleen strips hoor, niet alleen strips. Tim Marans Davy Crockett-boeken, met illustraties van Thé Tjong Khing, en natuurlijk alle ‘Arendsogen’ van P. of J. Nowee. 40 jaar en 16 adressen later zijn ze nog altijd bij me. Ga er waarschijnlijk nooit meer een openen, peins er niet over ze weg te doen.
En televisie. ‘Rawhide’ (1955 – ’66), met Clint Eastwood als Rowdy Yates;
‘Bonanza’ (1959 – ’73), ‘The High Chaparral’ (1967 – ’71), ‘The Virginian’ (1962 – ’71), ‘Gunsmoke’ (1955 – ’75).
Ik genoot, kortom, een gedegen, multimediale opleiding tot cowboy, tijdens welke met name details me interesseerden. Hoe je, wanneer er even niets te schieten viel, de Winchesterkolf in de holte van je arm liet rusten. Hoe je, je onderarmen gekruist onderaan de paardennek, over de prairie keek. Hoe je een onbekend stadje binnenreed: stapvoets, teugels losjes tussen de linkervingers, rechterhand relaxed op het rechterbovenbeen, vlakbij je pistool.
Indrukwekkend vond ik de houding van paarden die, middenin galop, hard werden ingehouden, bijvoorbeeld wanneer hun berijder vanuit een hinderlaag werd beschoten. Dat horizontale, teruggetrokken hoofd en de korte, strakke teugels tussen bit en ruiterhand. Zó wilde ik mijn paard óók inhouden.
Galop behoorde weliswaar niet (langer) tot Bruuns gangrepertoire, maar wanneer ik tezelfdertijd tongklakte, mijn hakken tegen zijn bolle flanken sloeg en met mijn billen voorwaartse rukjes over zijn rug gaf, was B. doorgaans genegen tot een korte draf, gedurende welke ik als een trommelhand zijn rug over stuiterde. Onaangenaam voor hoofd, maag en scrotum, maar ‘no pain no gain’ dus bewoog ik Bruun tot draf om na enkele seconden uit alle macht aan de teugels te rukken. Ik was een jaar of zeven, had het zóveel strip- en tv-cowboys zien doen. Dat een paard er iets van zou kunnen vinden, was niet in me opgekomen.
Bruun hinnikte woedend, schudde me als een sjaaltje van zich af. Ik belandde zijdelings in het gras, mijn pistool tussen grond en heup, waarop zich tot twee weken nadien een indrukwekkende bloeduitstorting afspeelde. Huilend van pijn en schaamte zocht ik mijn opa, vroeg ik hem me ‘er’ weer op te tillen. Een zadel met stijgbeugels heeft Bruun nooit gedragen, met name omdat het er niet wás.

(Wordt vervolgd)

donderdag 27 september 2007

Freud onderlangs (door Frank)

Mooiste taalfout van de dag.

Ik heb even een middagdip. Dus ik gooide die term in de zoekmachine, voor tips, trucs, etc. En vond dit stukje:

"Allemaal heel leuk op stage maar van de ene op de andere dag ga je 8 uur op kantoor zitten, stagelopen :). En dan tegen een uur of 3 slaat de middagdip aan. Boner..."

Met een plaatje van Cup-a-soup ernaast.

Ik weet vrijwel zeker dat ze 'Bummer...' bedoelt. Als in 'Balen...'.
Maar er staat 'Boner...'.
Als in 'Stijve...'.

woensdag 26 september 2007

De beschermende handen om het kuikentje (Door Ludo)


Het is al even geleden dat Edward hier een statement van jewelste neerzette met zijn post over ‘het kleine gehandicapte kuikentje’. Waarbij dat kuikentje symbool stond voor de samenleving zoals die nu is.
Ik kon toen niet reageren, omdat ik de woorden nog niet had. Nog steeds niet, maar ik ga hier op mijn manier op verder. Waarom? Omdat het onderwerp mij intrigeert en omdat ik denk dat er allerlei bewegingen zijn die wij, hoog opgeleide, overwegend links denkende mensen, niet zien en, misschien wel, niet willen zien.

Geert Wilders en Ehsam Jami doen, als politici, uitspraken die door een groot deel van de Nederlandse bevolking gewaardeerd worden. En als je allerlei opiniepeilingen mag geloven, dan is er een groter deel van de bevolking het zéér met ze eens dan het deel van de bevolking dat het zéér met ze oneens is. Daartussen zit een groot grijs electoraal gebied.

Een nog groter deel van de bevolking voelt zich niet thuis bij de traditionele politieke partijen. De hedendaagse samenleving wil (en kan?) niet begrijpen dat regeringsverantwoordelijkheid leidt tot compromissen. Men heeft tenslotte gestemd voor een partij en men houdt die partij aan gedane uitspraken.

Als er niets verandert bestaan de PVDA, de VVD en D’66 (nog geen tien jaar geleden coalitiepartners) over 5 jaar niet meer. En ik denk dat dat terecht is, want de huidige samenleving eist van politieke partijen dat men de kiezer serieus neemt. Een mechanisme dat bij geen van deze partijen in essentie aanwezig is.

Sterker nog. Deze drie partijen zijn op zijn minst even populistisch als Geert Wilders, maar gooien het in een politiek correct sausje, waar de hedendaagse kiezer van walgt. Liever dan Geert Wilders die in elk geval ‘eerlijk is’. Dit staat tussen aanhalingstekens, omdat Geert Wilders nog nooit heeft (kunnen) laten zien, dat zijn visie op de Nederlandse samenleving werkbaar is. En hij nog nooit verantwoordelijkheid heeft gedragen in een kabinet. De bondscoach aan de zijlijn heeft al snel gelijk. Toch neem ik hem bloedserieus, omdat hij wel tot de kern komt van ons kuikentje. Ons gehandicapte kuikentje is namelijk niet gehandicapt, maar oneerlijk. En dat is al bijna tien jaar lang de essentie van de boodschap die de kiezer de politieke partijen meegeeft. Als ons kuikentje al een handicap heeft dan is ze ziende blind en horende doof.

Drie voorbeelden van hoe het niet moet.
Thom de Graaf, onze minister van de gekozen burgemeester. Het uithangbord van het kroonjuweel van zijn partij, treedt af, omdat het kroonjuweel niet gerealiseerd wordt. Maar vervolgens wordt hij een benoemde burgemeester in Nijmegen. Dit is niet uit te leggen aan de kiezer. Alle nuances ten spijt moet je dan keihard constateren dat Thom de Graaf een onbetrouwbare klootzak is als politicus.

Tweede voorbeeld: Rita Verdonk houdt zich niet aan gemaakte afspraken binnen de VVD. Royeren en zetelverlies op de koop toenemen is geen optie. Er worden noodscenario’s uit de kast getrokken, iedere VVD prominent mag zijn zegje doen om maar te voorkomen dat Rita in, notabene, opiniepeilingen zetels afsnoept van de VVD. De geschiedenis leert dat mensen na een belangrijke politieke keuze in eerste instantie populistisch reageren en vervolgens pas gaan nadenken. Als populisme in een partij regeert, ook dat leert de geschiedenis, dan wordt dat altijd door de kiezer afgeschaft.

En dan ten derde. De PVDA heeft zichzelf vandaag opgeheven. 63% van de bevolking is tegen de Europese grondwet. Maar die grondwet moet er gewoon komen. Dat heeft men allang bepaald. De PVDA was voor een tweede referendum, maar heeft zich, regeringsdruk, laten overhalen om dit standpunt te laten varen. Helemaal niks mis mee, maar wees dan eerlijk en ga niet lopen roepen dat het hier ‘maar’ om een verdrag gaat in plaats van een grondwet. Dat pikt de Nederlandse samenleving niet meer. Een “sorry, dit krijgen wij in dit kabinet niet voor elkaar” is voor veel mensen genoeg.

Er is een probleem. En ik denk dat het probleem zit in allerlei strategische adviseurs bij de gevestigde partijen, die alle negatieve berichten, kost wat kost, willen ‘downplayen’. Het volk is tenslotte dom. Voeg daarbij een, diep geworteld, politiek correct denken en de chaos is compleet. Eerlijkheid is het sleutelwoord. En een beschermende leider niet.
Eerlijke handen om het kwetsbare, maar zeker niet gehandicapte, kuikentje.

De nieuwe partij voor nuance, redelijkheid en eerlijkheid zal een groot deel van de kiezers trekken. Maar voordat die partij ontstaat zal er eerst vertrouwen moet zijn bij een groot deel van de bevolking dat deze partij in eerste instantie ‘eerlijk’ is. En juist dat is het probleem van de huidige maatschappelijk politieke context.

En dat betekent dat je met name de problemen daadwerkelijk erkent. Er zijn namelijk kutmarokkanen, extremistische islamieten, racistische provincialen, aidsverspreidende homo’s en er zijn milieuterroristen. Pak ze aan, maar generaliseer niet en heb vertrouwen in het zuiverend karakter (dubieuze term) van onze samenleving. We zijn niet dom. Maar hebben gewoon een enorme hekel aan oneerlijkheid.

dinsdag 25 september 2007

Halalmaal (door Edward)

Bibi is onderweg en vertraagd en internetloos. En daarom even een heel klein stukje van mij - Bibi's stukje volgt snel (vanavond laat, of morgen, als Ludo het goed vindt).

Ik had vandaag twee taalverwarringen - om 7 uur al. Ik moest een hele vroege trein naar Amsterdam hebben en in het gratis blad DE PERS (we hebben er hier weleens op gemopperd, maar hij is verbeterd, sterk verbeterd) stond dit:
halalmaal flauwekul.
En ik las het maar niet.
Lazen jullie het meteen goed?
Ik las: helemaal flauwekul, en: allemaal flauwekul. Toen pas zag ik dat het om maaltijden ging die al of niet halal zouden moeten zijn.

Maar leuker was de verwarring van even daarvóór. In Rotterdam wordt het Centraal Station verbouwd. Onlangs is men begonnen met de sloop van de voorgevel. Nu stonden daar altijd prachtige grote letters op:
C E N T R A A L S T A T I O N.
En wat zag ik vanochtend?
Ze hebben wat letters weggelaten, en geshuffeld. Nu staat er (héél mooi 's ochtends als het nog donker is, de letters zijn blauw-lichtgevend:)
T R A A N L A T E N.

Halalmaal geweldig.

maandag 24 september 2007

Canna Cultuur (door Alexander)

Boek: ROTJONGENS - Bibi Dumon Tak

Ze hadden geen stem. Er werd wel óver ‘rotjongens’ gepraat, maar nooit mét hen. Dat was de aanleiding voor Bibi om het boek te schrijven dat ze schreef. Ze wilde van de criminele jongens zelf horen waarom ze in een jeugdgevangenis zaten, en hoe het leven daar is, of het opsluiten helpt. Het boek is een aaneenschakeling van indringende, want levensechte interviews. Ze sprak Sontje, een piepjonge jongen die een andere jongen bedreigde: zijn gameboy moest hij geven, of zijn oma ging eraan. Ze zag Doddy en Nelson en Winston voor de rechter staan, in verband met een gewelddadige overval. In zijn cel bezocht ze Samir, die zich kapot verveelt in de gevangenis en werkelijk niet inziet waarom dat wat hij krijgt ‘behandeling’ heet.
De verhalen zijn klappen in je gezicht, zonder dat Bibi verweten moet worden dat ze klappen uitdeelt. Want Bibi dringt zich juist niet pamflettistisch op de voorgrond, ze registreert. Het is de kracht van het boek: het verhaal is niet politiek gekleurd. Dit zijn de kale verhalen, het zijn de stemmen van de rotjongens. Maar veel van die stemmen schreeuwen, bewust of onbewust, om hulp, verandering, politieke bezinning. ROTJONGENS heeft het in zich om een van de belangrijkste boeken van het jaar te worden.

Muziek: José González - IN OUR NATURE

Het lijkt net alsof er meerdere José Gonzálezzen meezingen op zijn nieuwe cd IN OUR NATURE. Maar het is eenmansmuziek. Ik denk dat er in totaal één stem en één akoestische gitaar en één basgitaar gebruikt zijn voor de hele cd. Af en toe is er nog een drumtokkeltje, maar eerder van handgeklap dan van drumstokgetok.
Aan de eerste cd van José de Argentijnse Zweed heb ik de dierbare herinnering dat ik er op een avond naar luisterde in een Guatemalteekse hangmat en pas uren later wakker werd, toen het hele hostel al sliep. De muziek van de nieuwe, tweede cd klinkt vol genoeg om niet bij in slaap te vallen, zijn stem heeft een galmpje, een echo, een gemixte tweede stem, een montage van een heleboel akoestische gitaren, die allemaal door José gestreeld bespeeld lijken.
Luister hier en hier en hier (van het vorige album) en hier (een beroemd filmpje).
(Bij haar betoverende optreden in Amsterdam, afgelopen vrijdag, toonde Feist zich verguld en vereerd met haar COLA-benoeming.)

Film: THE DIVING BELL AND THE BUTTERFLY

Jean-Dominique Bauby krijgt een beroerte en raakt geheel verlamd. Alleen zijn linkeroog kan hij nog bewegen. Hij hoort, ziet, ruikt en voelt nog wel hetzelfde als iedereen. Via het oog zal hij de rest van zijn leven moeten communiceren. Onvergetelijk zijn de scènes waarin de verpleegster hem zijn nieuwe 'praat'-systeem uitlegt. Zij noemt één voor één de letters op, hij knippert bij de juiste letter en zo spellen ze samen hele zinnen. De eerste zin die Bauby spelt is: 'Ik wil dood.'
Het is een hartverscheurende, heel mooie film.

zondag 23 september 2007

Fotograaf (door Linde)


Je hebt van die mensen, die háten het om op de foto te staan. Ja, ik ben er één van. Maar een schoolfoto is voor mij al helemáál het toppunt. Afgelopen woensdag was het zo ver. Iedereen was minstens een uur eerder opgestaan om make-up op te doen en haren in model te brengen. Nee, de jongens niet. En nee, ik ook niet, daar is slapen me te heilig voor. Waar ik ondertussen erg op hoopte, was op een fotograaf zónder gekke bekken, en zónder domme uitspraken om iemand aan het lachen te maken. Dit heeft bij mij tot nu toe alleen nog maar averechts gewerkt. Maar goed, het eerste probleem wat zich voordeed, was dat het ná gym zou zijn. En dat is een RAMP, want dan is alles natuurlijk in de war geraakt. ‘Ach meneer, er is ons verteld dat we tijdens gym de foto zouden hebben, en niet ná gym, dus we hebben onze gymkleren niet mee!’
‘Geef die meneer die dat heeft gezegd maar flink op z’n donder en ga maar terug naar school.’ Zo, dat was dat. Geregeld dus.
Na minstens 32795 keer mijn lach te hebben geoefend in de spiegel, was het dan zo ver. Na een discussie met de schoolfotograaf vanwege het feit dat ik niet met mijn tanden bloot wilde lachen, werd de foto dan toch genomen. Tegenwoordig gaat dit natuurlijk allemaal digitaal, dus heeft meneer de fotograaf een laptop bij zich. Hier mag je absoluut niet op kijken, om gezeur over vlekjes en haartjes te voorkomen. Maar ja, ik kon het echt niet laten. Speciaal voor mijn oma, omdat zij het zo mooi vindt, heb ik mijn haar losgelaten. En dát is dan ook precies wat opvalt. Het oefenen op mijn lach, en het poederen in de pauze is dus voor niks geweest, want van mijn gezicht baal ik nog net zo erg als op alle vorige foto’s die genomen zijn op school. Wanneer ik de foto ontvangen heb, zal ik hem scannen, en zullen jullie allemaal zien en begrijpen wat ik bedoel.

zaterdag 22 september 2007

De haatvlaag (door Edward)

Haat is voor ons eigenlijk een redelijk onbekend gevoel. Wij hier in het Westen, rijk en utterly tevreden, hoeven over het algemeen niet heel veel te haten.
Het harde haten waar ik het nu over wil hebben is dus vooral de haat-scheut. De oprisping van haat die je héél af en toe voelt.
Ik heb dat, ik ben eerlijk nu, zélden.

Maar als. Dan ja.

Er zijn zaken waar ik een hékel aan heb. Als ik al veel te lang de weg kwijt ben, en Iemand naast me zegt: ' Ik weet de weg,' en die Iemand naast me weet de weg niét, maar Iemand zégt dat hij de weg weet omdat hij weet wat voor een hekel ik eraan heb om de weg ongecontroleerd kwijt te zijn, maar intussen heb ik door dat die Iemand loopt te jokken, en dat is dan dus een dubbele hekel.
(Zelf de weg kwijt zijn vind ik gek genoeg stukken minder erg.)

Of als ik een tas draag die begint te trekken aan m'n schouders maar we moeten nog zeker langs twintig schoenenwinkels. Ernstige hekel. Sowieso aan winkelen.

Of ik zit in een vergadering of een meeting of een overleg of een congres of een standpuntenbijeenkomst en ik moet gedwongen naar iemand luisteren die praat alsof er snippers bordkarton uit zijn mond flodderen. Met woorden als nivelleringsvermogen en schouderseronder en draagkrachtsauthenticiteit.

Allemaal hekels.
Maar nu de granieten haat.
Die ik overigens als kind al had:
als er door de straat een opgevoerde brommer langsvliegt. Met zo'n vlag van straal-lawaai achter zich aan. Zo'n scheur van torengeluid. Zo'n harde, vette muur van oorverdovendheid waar niemand omheen, doorheen of achterlangsheen kan.
Het liefst wil ik dan een AK47 en raak schieten.
Dan wil ik de Middeleeuwen terug en openbare terechtstellingen.

Ongecontroleerde woede, haatvlaag. Ik weet het, zeer irrationeel en zeer onaangepast - al is het verschil tussen mij en de misselijke motorist dat ik er niks mee doe en hij ('t is nooit een zij) wel. Nota bene: het gaat me niet om gewone motoren, en ook niet om blitserigheid en geshowoff. Ik heb het puur over die allesoverheersende stadscheten. Nota bene: ik heb het ook niet over de uitzonderlijke haat, die bv. wanneer je iemand iemand anders iets aan ziet doen. Ik heb het over dagelijkse situaties waarin je mond opeens in een gifbek verandert.

Iemand anders een ander voorbeeld van dit soort haatvlagen - momenten waarop we even onze geciviliseerde zelven afwerpen en alleen maar willen doodknuppelen?

Jeska kijkt terug: Het verwachte in het onverwachte

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 21 september 2007

Bruun I (door Kees)


Opa’s laatste paard heette Bruun. Een hengst, robuuster dan een Fjord, maar ongeveer zo groot. Bruin, de naam zegt het al, maar vrólijk bruin, met oranje erin, alsof zonlicht door zijn haren droomde. Herfstzomerbruin.
Volgens opa kwam Bruun uit Rusland. Dat moest wel, want in tegenstelling tot Nederlandse paarden kende B. het woordje ‘ho’ niet. Wanneer Bruun voor de kar liep, kon de voerman ‘hoën’ wat hij wilde: - Bruun sjokte onverdroten voort. Deed je evenwel ‘prrrrt’, dan stopte hij abrupter dan Lots “huisvrouw” die, vluchtend uit Sodom en Gomorra, door God tot zoutpilaar werd getoverd.
‘Prrrrt’, vertelde opa, was Russisch voor ‘ho’ dus móést Bruun wel uit Rusland komen. Ja, dat kon niet anders. Ik (5, 6) keek naar Bruun en vroeg me af wat hij als veulen had gezien, waar zijn ouders waren, of hij ze miste, Rusland miste, of hij het vervelend vond ons niet te kunnen verstaan en hoe hij in Nederland verzeild was geraakt.
Mijn moeder, die, naar haar overtuiging, een ‘Russische ziel’ bezat, deed een schriftelijke cursus Russisch. Ik vroeg haar een paar woordjes, waarmee ik, ze onderweg voortdurend hardop herhalend, naar Bruun fietste. Je zág dat hij ze verstond en er blij mee was.
Bruun verbleef meestal in mijn grootouders’ enorme tuin. Hij liep niet los, maar aan een lang touw (de ‘roop’), aan het andere uiteinde waarvan de ‘tjesk’ was bevestigd: een wel 40 centimeter lange, zware metalen staaf met platte kop en scherpe onderkant. Deze werd dagelijks uit de grond getrokken en er ver verderop weer ingeslagen zodat Bruun iedere dag vers gras tot zijn beschikking had en nooit tussendoor zijn stront hoefde te laveren.
Opa was op leeftijd dus werkte Bruun aanzienlijk minder dan zijn voorgangers, maar af & toe moest of mocht hij voor de kar. Naar het strand, kijken wat er te halen viel, of gewoon iets van A naar B trekken. Palen, planken, tuinafval, whatever. Bruun trok graag. Zijn gedrongen lijf was er zogezegd voor gemaakt.
Nochtans werd hij, gedurende een jaar of vier, - tussen winter en toeristenseizoen respectievelijk toeristenseizoen en winter, - als rijpaard gebruikt. Door mij.
Ik kan niet paardrijden en héb het nooit gekund. Drie jaar geleden liet ik mij er, tijdens een door ‘mijn dochters’ manege georganiseerde ‘ouderdag’, toe overhalen plaats te nemen op de hoogste knol uit het assortiment. Zelfs stapvoets was ik bang. Niet om te vallen, maar voor de onberekenbaar- en schichtigheid van het vluchtdier paard. Mij onbekende American Staffordshire Terriërs, Mastini Napoletano, zelfs de alle vreemden hatende Fila’s Brasileiro: zet me ertussen of tegenover en ik ben op mijn hoede, maar niet bang. Ik zie wat ze gaan doen en weet hoe te reageren. Met paarden weet ik het daarentegen nooit. Zit ‘m in de genen. Opa was paarden-, ik ben honden-, mijn dochter is paard- én hondenmens.
Vijf of zes was ik toen opa me op Bruun zette. Doodsbang lag ik op de brede rug voorover, zonder ander houvast dan het lange, vettige maanhaar. Misschien heb ik gehuild, misschien hield ik me flink, ik weet het niet, maar herinner me de verschrikkelijke angst van dat – in verhouding tot het toenmalige mijne – kolossale lijf te glijden. Opa tilde me eraf, maar ik haatte mijn angst. “Dóórzetten!” werd me toen al voorgehouden. Ik blééf vragen of ik op Bruun mocht ‘rijden’ en opa bleef me erop tillen.
Tenslotte zat ik onbevreesd rechtop en kwam opa met een hoofdstel aanzetten. Geen leren teugels, maar teugels van het weergaloos mooie en sterke touw dat hij ’s winters bij de schemerlamp vlocht van gejutte, eerst door hem ontknoopte vissersnetten of scheepstouwen.
Ik reed door mijn grootouders’ tuin, ter grootte van een voetbalveld of twee. Voor rechtsaf trok ik aan de rechterteugel, voor linksaf aan de linker. Voor ‘stop’ trok ik aan allebei of deed ik “prrrrt”, maar trekken was stoerder. In mijn stripboeken en op tv zeiden ridders of cowboys nooit “prrrrt”.

(Wordt vervolgd)

donderdag 20 september 2007

Breaking news stapelgedicht 8 (door Ingrid)



Eerste Liefde



Fluwelen begeerte
Roze brieven
Serenade

Het onkruid van de twijfel

Geluk is gevaarlijk
Een onbewaakt ogenblik
Onwetendheid

Brieven (door Frank)

Gister lag er een envelop in de brievenbus. Hij was vreselijk lelijk.
Vogels tegen een achtergrond van takken en bladeren. Alles in pastellig paars en blauw. Zoet. Braaf. Kitsch. Hele ernstige kitsch. Wit dit tekende, meende het. Die moet dit echt mooi hebben gevonden.
Het was een brief van mijn zus.

Gelukkig meende zij het niet.
We schrijven al een tijdje brieven naar elkaar omdat het zo leuk is om post te krijgen. En ook omdat het zo leuk is om post te sturen. Helemaal echt, bedoel ik, met een envelop die je dicht moet likken en een postzegel rechtsboven in de hoek, de afzender achterop en een overtollig strookje van het postzegelvel als verzegeling.

Bijpraten kan ook via de telefoon of de email, maar een brief is anders. Daar ga je voor zitten, met pen en papier. Na een tijdje zit je in je brief, je hebt een stroom herinneringen en gedachten gevonden die je wilt vertellen, je hebt je toon van schrijven gevonden. Die is altijd anders dan je toon van praten en toch vergelijkbaar. Het is ingedikt praten. Je stopt pas met schrijven als je kramp in je hand krijgt.
Wie niet regelmatig schrijft kent die kramp alleen als iets van vroeger, op school. Bij opstellen of lange toetsen. Wanneer schrijf je nou nog zoveel achter elkaar met de hand?

Toch moet dat. Omdat datzelfde vel, waar je hand overheen glijdt tijdens het schrijven, soms een letter iets uitveegt, stil houdt, aarzelt, nadenkt, tastbaar bij de ander aankomt. Het mooist zijn gekreukte, vlekkerige vakantiebrieven, vol koffiekringen en ongewilde haaltjes aan de letters omdat de trein schudde. Er alleen al naar kijken vertelt je dat die brief heeft gereisd en dat wat erin staat van ver komt. Een gewone brief heeft een poststempel. Het is dezelfde brief als toen hij gepost werd, maar door het versturen is hij iets veranderd.
Met de hand moet het ook omdat je er tijd voor moet vrijmaken. Een brief schrijven is een handeling, een besluit. Je kunt een goede brief niet, als een email, even tussendoor schrijven. Daar stop je tijd, aandacht en gedachten in.

En met de hand denk je beter, volgens mij. Het gaat langzamer en bewuster dan typen. De volgende zin krijgt meer tijd om zich te vormen. En omdat je weet dat wat je geschreven hebt niet in een andere volgorde in elkaar te copy-pasten is hou je meer de draad vast van wat je inzet. Met soms heel onverwachte eindpunten.

Leuk vind ik ook dat in een brief de dingen komen die je meemaakt, waarje over nadenkt en die je aan anderen vertelt, maar dan uitvergroot. Ze worden nog veel meer onderwerp waar je op focust. Op het moment dat ze onder je pen uit rollen en 'inkt op vel' op papier staan, staan ze vast. Dat is de stelligheid van geschreven tekst. En dan kun je ineens nagaan wat je daar nou eigenlijk van vindt, van je eigen gedachten.
Zo wordt briefschrijven ook overdenken, maar dan actief. En je krijgt nog antwoord ook.

Mijn zus schreef dat ze vroeger, in de tijd van penvriendinnetjes, in alles een aanleiding vond om briefpapier te kopen. En daar zaten soms wanstaltige ontwerpen tussen, die ik, ongeveer twaalf jaar later, met veel plezier ontvang.

Stapelgedicht onderlangs 3 (door Frank)

Stapelgedichten zijn leuk!




Het laatste verhaal van Miguel Torres da Silva

Waar gaat die vrolijke trein naartoe?
De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne,
terug naar Oegstgeest.

De kloof,
de brug,
het land dat voor ons ligt, het land achter ons.

Geheimen van het wilde woud,
bruiloft aan zee,
het naakte leven.

Vertraging,
op weg naar het schavot.

Stapelgedicht onderlangs 2 (door Frank)



Afscheidswals

Wil je alsjeblieft stil zijn, alsjeblieft?
Het leven is elders;
de grote parade,
het woeden der gehele wereld,
het helse paradijs,
alle namen.

Geef me de ruimte,
de troost van de slapstick,
lachwekkende liefdes.

Vergeet mij niet.

Stapelgedicht onderlangs 1 (door Frank)



Het leven is verukkuluk

Zomerhitte.
De traagheid,
onwetendheid,
het feest der liefde.
Ongekuiste versies

Intimiteit onder de melkweg.

woensdag 19 september 2007

Breaking news Stapelgedicht 7 (door Ingrid)

Sorry Ludo, er kwam nog een verlaat stapelgedicht binnen.
Uitzicht op zee



Weg van jou
Voorbij de laatste stad
Koffers zeelucht
De oude kustlijn

Het huis aan de rand van de zee
Venster in de nacht

Hoogtij
De golven
Extreem luid en ongelooflijk dichtbij
De zee heeft geen manieren

Hoofden uit de mist
Dansen langs de rand

Onder het donkere water
Zwart als inkt
Geheimen van de wilde zee

Het verwachte in het onverwachte (door Ludo)

Niets is mooier dan tot het uiterste gaan. Achteraf dan. Nooit kwam ik een lijdend, hardwerkend iemand tegen die op dat moment blij was dat hij tot het uiterste ging. Lijden in de tegenwoordige tijd is gewoon niet leuk. Vooral omdat er altijd duivels op de loer liggen. De duivel die je vraagt of dit het allemaal waard is. Niet dat die vraag zo erg is, maar op het moment dat je aan het lijden bent, moet die vraag niet gesteld worden. Hetzelfde geldt voor de vraag of het niet verstandiger is om wat gas terug te nemen. Nee! Niet nu, had je hier maar eerder moeten komen, dan had het nog gekund.
De duivels eenmaal uitgebannen is er nog een reële vraag over: wanneer komt de man met de hamer? De man met de hamer is namelijk geen duivel. De man met de hamer is magere Hein. Aan hem valt niet te ontsnappen, als hij je op de hielen zit. En als hij je heeft, zijn alle vragen zinloos en dien je je te onderwerpen aan de man met de hamer. Ik bedoel De Man Met De Hamer!

Het is februari 2007. In blakende vorm reis ik af naar Schoorl, waar ik mee ga doen aan een wedstrijd over 30km. Het is een graadje of 8, het regent licht. Voor een hardloper die slecht tegen warmte kan ideaal. Alle duivels op afstand, een reëel zelfbeeld omtrent de eindtijd en bewust kiezen voor een gematigd aanvangstempo. Als die drie elementen samenkomen ben ik op mijn best. En ik weet dat.
De start is goed. Ik loop de eerste 10km met speels gemak en maak niet de fout om te snel te gaan. De doorkomsttijden als een Zwitsers uurwerk.
Kilometer tien tot en met twintig geven nog meer zelfvertrouwen. Ik geniet, praat lopers om mij heen moed in, haas tussendoor een loopster, die voor de halve marathon gaat, naar een persoonlijk record. Kilometer twintig geeft exact de gewenste doorkomsttijd. Nog tien te gaan en nu moet die lichte versnelling komen die mij naar een, voor mijn doen, absolute toptijd gaat loodsen. Ik versnel, precies goed, want de benen geven een juichsignaal. Hartslag goed, ademhaling onder controle. Kilometer 22 is in zicht. Een man onder een paraplu en regenpak –je kunt niet voorbereid genoeg zijn- staat bij de kilometeraanduiding. Hij ziet er vriendelijk uit. Geen duivels of mannen met hamers in zicht. Maar toch…. alsof er een onzichtbare muur na 22 km is opgetrokken. Iets vloeit mijn benen binnen dat ik niet kan duiden. Het kan toch niet vermoeidheid zijn. Kilometer 23 geeft zekerheid. Van het ene op het andere moment een halve minuut verloren. Een dipje, dat is het, vanaf nu zal het wel beter gaan. Nee dus! Nog een halve minuut erbij en de ademhaling is ongecontroleerd en de hartslag tien slagen hoger. In 8 kilometer tijd verlies ik een kwartier op het geplande schema en tien minuten op het vlakke B-scenario. What the hell happened? Toch te weinig gegeten, te veel getraind of is het de verkoudheid die ineens twee dagen later de kop opsteekt? Nooit zal ik het weten, maar ik weet wel dat je nooit kunt zeggen dat je in vorm bent.

September 2007. Zoals ik vorige week al schreef is de training voor de marathon eigenlijk het plegen van roofbouw op je lichaam. In een trainingsperiode breek je af, wat uiteindelijk moet resulteren in een toptijd op de marathon, want na de intensieve trainingsarbeid volgt een periode van rust waarin je ‘vorm kweekt’.
Toptijden mochten afgelopen zaterdag niet verwacht worden tijdens een 15 km wedstrijd. De snelheid die ik had, is even weg door de lange duurlopen voor de marathon. Bovendien ben ik moe door de vele trainingsuren. Deze wedstrijd dient een hoger doel. Een tijd op 80% van mijn kunnen is acceptabel.
Ik start. Te hard. En weet, dan al, dat ik het ergens moet gaan bekopen. Eerste kilometer in 3.30 minuten. Veel te gek, maar ik loop door. De wedstrijd gaat over twee ronden, dus dan maar halverwege uitstappen. Ik loop in een groepje met mijn loopmaat F. en met Bertha, de vrouwelijke topper in het circuit. We lopen een constant tempo van tegen de 15 km per uur. Dit kan helemaal niet, dit is gekkenwerk. En ik loop lekker. Inmiddels passeren we de finish. Nog een ronde te gaan. Laat ik maar doorlopen, heb ik in elk geval snelheidstraining gedaan en ik sjok wel binnendoor naar de finish als ik ‘op’ ben. Inmiddels hebben we loopmaten P. en K. ook bijgehaald. Toch maar weer met z’n vieren naar de finish. In een tijd die we allemaal voor onmogelijk houden. Niet alleen op dit moment, maar nooit eerder liepen we in een wedstrijd over deze afstand zo hard. Duivels? Who needs a devil when you are one.

Ben nog steeds in shock en in euforie. Maar nooit, nee nooit meer, ga ik mezelf van te voren een doel stellen. Alhoewel, als ik de volgende keer de eerste ronde iets harder doortrek, dan zit er misschien wel een tijd in van…………Nee! Dit was een onverwacht uiterste. Maar dat is ook een wetmatigheid. En niet alleen in hardlopen. Verwachtingen komen zelden uit en de mooiste momenten beleef je altijd als je ze niet ziet aankomen. En alleen dat al is een zeer hoopvolle gedachte.

dinsdag 18 september 2007

Stapelgedicht 6 (door Bibi)

En dan uiteindelijk een stapelgedicht met uitsluitend dichtbundels. Het ultieme gedicht dus.

De vertraagde boodschapper

Verdachte sta op
sta op en wankel
voorbijganger.
Hier is de tijd
hakkel je, hakkel je.
Morgen is weer geen andere dag
Winter lijkt het wel
in dit laagland
Het ijzelt in juni
De tijd staat open
Stof bedekt niet.

stapelgedicht 4&5 (door marieke)

Marieke stuurt de hare ook. Zij heeft het allemaal voor de kinderboekenweek bedacht.




Dank je wel Marieke, hoera voor jou!!!!

Stapelgedicht 3 (door Bibi)

En dan ook een van grote mensen boeken.

Tirza
Lolita
Virginia
Alle namen
In ongenade

Herinnering aan mijn droeve hoeren
Een heel huis vol
Onhandig bloesemend

Gegroet o ...
Troost
Wie kan het paradijs weerstaan

Geen houden aan

Stapelgedicht 2 (door Bibi)

Nog maar eentje.

Voor jou mijn lief
Zeg gauw iets spijkerhards.

Je moet dansen op mijn graf
Swing
Midden in de nacht.

Stapelgedicht 1 (door Bibi)

Een van de onderdelen van de komende kinderboekenweek is het stapelgedicht. Een geweldig idee. Het gaat zo: schrijf een aantal boektitels op die samen een gedicht vormen.
Nou, dat heb ik gedaan. Ik heb de boeken op elkaar gestapeld en gefotografeerd. Mijn cameraatje is heel klein, dus ik krijg het niet scherp. Daarom schrijf ik mijn stapelgedicht ook nog even in woorden op:

Die dag aan zee

Wat rijmt er op puree?
Met de wind mee naar zee.
Het woei.
Dag hoed!

Een omgekeerd boek geldt als witregel. Bijvoorbeeld tussen de titel en het vers.
Ik hoop dat julie meedoen. Ik nam de kinderboeken uit mijn kast voor dit stapelgedicht.

maandag 17 september 2007

Vereniging (door Alexander)

Dit weekend was ik in Appelscha. Op introductieweekend met mijn nieuwe roeivereniging. Het was een weekend vol lekkere ongein. Het was leuk. Ik kwam zondagmiddag thuis en eigenlijk miste ik het zondagavond een beetje.

Maar het is een ‘vereniging’, ik ben bij een studentenvereniging. Eén met een bestuur en truien, met een ‘soos’, voor alles een commissie, zelfs een lied. En eigenlijk heb ik iets tegen studentenverenigingen. Het gaat er meestal om ‘gezelligheid’, die ik nogal kunstmatig vond. Vrienden vond ik de afgelopen jaren zelf vanzelf wel. Maar bij mijn roeivereniging gaat het natuurlijk in beginsel om roeien. Dus. Dit weekend alleen niet, er was niet eens water in Appelscha. Dit was voor het mensen-leren-kennen.

Mijn jongere broertje is heel anders dan ik. Hij is sinds deze maand student te Delft en lid geworden van het studentencorps. Hij deed mee aan de inmiddels beruchte ontgroening. Een boze vader schreef vorige week in de NRC over de foltering die zijn zoontje doorgemaakt had. (Zie hier.)

Kon mijn broertje over meepraten. Geblinddoekt werd zijn groepje bijvoorbeeld door een kamer geleid, waarbij iets omviel, niks bijzonders verder, maar naderhand was het verhaal dat ze een cd-speler hadden vernield. Godverdegodver, wie had dat gedaan, wilde de eigenaar weten. Als niemand de verantwoordelijke aanwees zouden ze een van de aanwezige ruggen met een strijkbout bewerken. Niemand wist natuurlijk ergens van. De geblinddoekte eerstejaars hoorden het vlees sissen. Nou bleek het een truc: het vlees dat siste was een biefstuk, geen jongensruggetje. Maar de momenten van folterende angst zullen er niet minder hevig om geweest zijn.

Zo kweken ze groepsgevoel. Door samen vernederd te worden, verbroederen ze. Mijn broertje vond dat het er een beetje bij hoorde, vond dat ze samen iets overwonnen hadden, dat door al dat gedoe wel een goede band was ontstaan.

In Appelscha zaten wij in groepjes waarvoor dan eerst een naam verzonnen, die we op t-shirts vingerverfden. We deden rare spelletjes in het weiland – slidings maken op een ingezeepte baan, voetballen met kokertjes voor je ogen, volleyballen met eieren. We schreven platte toneelstukjes en voerden ze op. We chillden in de zon. We leerden elkaar kennen en vonden elkaar leuk of wat minder leuk, maar vooral leuk. Zongen een keer ‘Hoofd, schouders, knieën, teen’. En we dansten vrolijk en dronken veel bier tot vroeg in de ochtend.

Met nieuwe vrienden en geheel traumaloos keerden we huiswaarts.

zondag 16 september 2007

Dierenkleding (door Linde)


Mensen horen in kleding te lopen. Dieren niet. Oké, dekens of andere dingen die de gezondheid van het dier goed doen, vind ik nog wel kunnen, maar sokjes van Dolce & Gabbana, truitjes van Chanel of een bijpassende ketting van Dior vind ik toch echt te ver gaan.
Dieren zijn niet gemaakt om in kleding gehesen te worden. En als ze daarbij ook nog in een draagtas meegesleurd worden omdat anders hun sokjes beschadigen, breekt m’n klomp helemáál.
Sommige mensen denken dat sokjes om de voetjes van hun huisdier goed is en dat hij daardoor minder snel zal uitglijden. Nou, ik kan je wel vertellen dat zo’n lapje stof veel minder kan hebben dan de voetzool van een dier.
Honden beginnen zo langzamerhand meer keuze in kleding te krijgen dan wij. Terwijl het toch werkelijk mensen zijn waarvoor kleding uitgevonden en gemaakt is. Tenminste, dat dacht ik tot dusver.
Staan over 10 jaar de computers met een stropdasje om in de huiskamers? En hebben mobiele telefoons dan allemaal mutsjes op? Straks krijgen we nog verkiezingen voor de bestgeklede hond! Tot wanneer zal deze bizarre situatie standhouden? Ik ben het er in ieder geval NIET mee eens.

zaterdag 15 september 2007

Lui 4 (door Edward)

Wat is luiheid nu precies?
Ik kom vandaag niet tot werken, en ik slinger door het huis. In plaats van dat ik hier en daar wat opruim, raap ik hier en daar wat op, en leg het daarna daar en hier weer neer.
Waar komt luiheid vandaan?

Ik moest jaren geleden van een wijze dame eens een boek lezen over Hoe Je Leven In Te Richten. Het boek beweerde dat je leven voortdurend moet bestaan uit een balans tussen drie activiteiten:
Liefde - Agressie - Depressie.

En met liefde bedoelde de schrijver alle zaken die met affectie te maken hebben, met agressie bedoelde hij vooral 'geconcentreerd, druk bezig zijn, sporten, werken'(dus niet vechten of zo), en met depressie bedoelde hij vooral ontspanning (dus niet bedroefd zijn).
Goed, allemaal niet zo spannend dus. Maar is luiheid dus een pure noodzaak? Dringt het zich aan je op op het moment dat je teveel agressie hebt moeten vertonen?

Ik weet het niet. Ik geloof in elk geval niet dat luiheid voortkomt uit 'niets te doen hebben'. Ik geloof juist dat het voortkomt uit 'teveel te doen hebben'. Bij mij in elk geval wel.
En vandaag bén ik dus lui.
Vandaar dat ik geen groot samenhangend verhaal kon schrijven, en dat ook deze post alweer bijna gedaan is.
En vandaar dat ik vandaag ook op dit blog alleen maar wat oppakte, hier en daar, en het daar en hier weer neerlegde.

Lui 3 (door Edward)

Soms, als er om je heen ernstige dingen gebeuren met mensen waar je om geeft, kun je maar niet begrijpen hoe anderen zich druk kunnen maken om flauwekul.
Iedereen kent dit verschijnsel waarschijnlijk wel: je ziet hoe iemand die dichtbij je staat met serieuze zaken geconfronteerd wordt en dapper overeind blijft, terwijl iemand anders gaat zitten janken omdat drie huizen verderop een muis is gesignaleerd.

Een paar maanden geleden won Bernard Wesseling met zijn bundel FOCUS de C. Buddingh' prijs voor het beste Nederlandstalige poëziedebuut. Eén van zijn allersterkste gedichten gaat over iets dat hiermee te maken heeft: Wesseling beschrijft een jongen die blijkbaar op een bepaald moment weinig gevoel heeft voor iets dat écht erg is. En dan besluit Wesseling het gedicht met deze prachtige regels:

Is hij zo licht vanbinnen dat zoiets donkers
verwacht kan worden in hem op te lossen?

Lui 2 (door Edward)

Er is een nieuwe cd uit van Benjamin Biolay. Dat is geen nieuws hier, maar wel in Frankrijk. Biolay is al jaren een superster. Geen groot zanger, maar wel een origineel componist, en vooral bijzondere arrangeur. Held van de fluisterpop. Bovendien zeer produktief: naast zo'n stuk of zes eigen cd's schreef hij voor vele anderen, en produceerde hele comebacks, oa die van Dame Juliëtte Gréco.
Biolay's nieuwe cd heet Trash Yé Yé, en met de hit Dans la Merco Benz hier alvast een voorproefje. Let op de trompetjes. Bovendien: officiële COLA-kandidaat. (COLA = Canna Official Loved Artist, bij 5 ondersteuners is een artiest COLAlight, bij 7 is hij of zij officieel COLA, wat tot nu toe alleen Rufus Wainwright en Feist is gelukt, en Jason Mraz bijna). Luister evt nog meer of zelfs nog wat meer.

Lui 1 (door Edward)

Dag! Ik word moe (of lui) van alle discussies van de laatste weken over de islam en de moslims en de ego's en de boekjes en de exen en de djadjadjadieda. Daarom moet vandaag de kunst het doen. De Vliegende Panters. Kijk alsjeblieft even naar We worden bedreigd. En kijk daarna nog een keer. They've said it all.

Jeska kijkt terug: Blues

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 14 september 2007

Lijnen (door Kees)


Ik geloof niet in De Harde Lijn. Ook niet in De Softe of een Lijn ertussen. Misschien geloof ik niet in Lijnen die op Lijnen lijken.
Toch moeten ze er zijn. Je kunt moeilijk zeggen: welkom, ik volg geen Lijn en aan welke regels jullie je moeten houden, bepalen we onderweg wel. Nou ja, ’t zou kunnen, misschien zelfs een aardig experiment zijn, maar zonde van de tijd. Beter is, lijkt mij, van meet af aan duidelijk te maken wat er wordt verwacht, waar men zich aan dient te houden, wat niet wordt getolereerd.
O ja, in één Lijn geloof ik, namelijk in de Ík Verlies Nooit-Lijn. Wat ík wil, gebeurt, links- of rechtsom, boven- of onderlangs, en desnoods met wettelijk ongeoorloofde middelen. Als ík verlies, ontstaat er namelijk een onaangename chaos waarin niemand zich op z’n gemak voelt, behalve misschíen degene(n) die ik heb laten winnen. Een chaos en machtstrijd waarin niet – en zeker niet optimaal – kan worden gedaan wat gedaan moet, die míj (behalve tevredenheid) niets onthoudt, maar alle anderen wel. Daarom verlies ík nooit.
Dat klinkt macho, maar niet-verliezen betekent hier dat met mij alle betrokkenen winnen. Dat ik ze op de best mogelijke manier kan geven waarvoor ze zijn gekomen.
Daarbij kan niet-verliezen op veel manieren, van macho-harde tot kruidenthee-‘softe’.
Iemand poogt je te intimideren door een mes op tafel te leggen. Je pakt het, zegt “mooi”, draait je om en gooit het in de deur. Loopt ernaartoe, trekt het uit het beschadigde hout, loopt terug, zegt: “Bedankt. Goed mes” en legt het weer op tafel.
Iemand tergt je door je uit te lachen. Niet hardop, maar spottend, stil, minachtend glimlacht hij het bloed onder je nagels vandaan. Wat valt er te straffen, waar is het mes, dus praat je met hem onder vier ogen, zeg je: “Dat gemene lachje van jou maakt mij hels.” En hij: “Ik kan er niks aan doen. Als u naar mij kijkt, word ik nerveus en als ik nerveus word, lach ik zo.”
Ik geloof niet in één Lijn, ik geloof in Lijnen. Alle kanten uit als de stralen rond de zon in een kindertekening.

donderdag 13 september 2007

Internetverwachtingen (door Frank)

Vandaag een stukje waar ik nog niet helemaal over uit ben. Ik weet niet of iets steekhoudends aan het bedenken ben of dat ik zomaar wat afdwaal met mijn gedachten. Denk even met me mee.

Afgelopen zaterdag was ik bij een voorstelling van cabaretier Javier Guzman. Ik vond het wel aardig, zeker niet fantastisch. Het kwam telkens neer op dezelfde paar trucjes en volgens mij had hij ook niet z'n beste voorstelling die avond. Een paar keer spoorde hij het publiek aan als er niet om zijn grappen werd gelachen. Ik merkte steeds dat ik er meer van had verwacht.
Maar waarom?

Ik kende hem wel. Op internet had ik filmpjes gezien en ik wist wel wat voor stijl hij heeft. Daar lag ik ook niet dubbel van, maar ik had er wel meer plezier aan. Omdat het maar even een filmpje tussendoor was? Waar ik geen geld voor had betaald en niet voor naar de schouwburg was gekomen?
Vast wel.

Maar op internet worden meestal geen lange fragmenten geplaatst. Dat mag niet of het neemt teveel ruimte in. Dus wat er staat zijn hoogtepunten. Als je iets van die cabaretier wil laten zien, dan toch in elk geval deze dingen.
Als kijker wordt mijn beeld dus bepaald door de hoogtepunten, door de meest spectaculaire momenten. Hoe daar naartoe wordt gewerkt krijg ik niet te zien en mijn enige aanwijzingen vind ik in de stukken die ik wel zie. De gaten vul ik dus in met stukken die ik niet zie, maar die vast even spectaculair zijn als wat ik wel gezien heb. De hele show moet één groot fantastisch hoogtepunt zijn, een doorlopende lachstuipextase.

Een filmpje wordt ook niet zomaar op internet geplaatst. Het moet wel interessant zijn.
Ik weet wel dat dat niet, of niet meer, waar is, mijn verstand weet dat wel, maar iets anders gelooft er nog heilig in. Dat andere stukje gaat er nog vanuit dat mensen niet de moeite nemen om willekeurige dingen te plaatsen op internet, of dingen die voor andere mensen dan de uploader niet interessant zijn. Dat stukje gelooft in een internetredactie.
Maar in de theaterzaal denkt dat stukje anders. Dan denkt het: 'Dus jij bent interessant? Bewijs dat maar eens'. Het is geen aardig stukje. Waar het zich op internet laat inpalmen, legt het alles daarbuiten een andere norm op. 'Jij moet even leuk zijn als in mijn verwachtingen.'
Of die verwachtingen redelijk zijn speelt dan niet mee.

Misschien heb ik gewoon een slechte voorstelling gezien van de verkeerde cabaretier. Maar stel nou dat ik me van tevoren heb volgestopt met teveel hoogtepunten? En dat dat niet alleen voor die avond geldt?

J. vertelde me gisteren dat hij bij een dartavond was geweest. Helemaal echt, live in de zaal. Omdat het bord zo klein was, waren er grote videoschermen opgehangen. Daarop werd de live-uitzending van SBS6 vertoond, van diezelfde dartavond. (Ik vraag me nu ineens af of het geluid ook aanstond. Zouden de darters te horen krijgen wat de SBS6-commentatoren van hun wedstrijd zeiden?)

Een ander voorbeeld. Het wereldkampioenschap rugby is bezig en we kijken dat regelmatig in het clubhuis op het grote scherm. Ben ik dat ook aan het idealiseren? Zou ik het niet bijzonder vinden als ik er in het stadion bij was?
Daar zou ik niet blij mee zijn. Ik vind het geen fijne gedachte.

Gelukkig weet ik dat het bij het rugby niet waar is. Op trip in Parijs hebben we een interland gekeken, in het stadion. Die hele wijk stond op zijn kop. Iedereen droeg het rood van Wales of het blauw van Frankrijk. Overal waren vlaggen, plastic narcissen, beschilderde mensen. In alle cafés werd bier geschonken in plastic glazen en dronken mensen legden aan supporters van het andere team uit waarom hun team zou winnen. Het was één grote, gezellige bende.
Eenmaal binnen merkte ik dat je, ook al zaten we vrij hoog, goed overzicht had. Je kon veel zien en had zelfs meer overzicht dan thuis op de tv. Het enige wat je miste waren de close-ups, van tackles en gezichten op belangrijke momenten.
Maar daarvoor waren er de grote schermen. Ik heb er ook alleen voor de close-ups naar gekeken.

Frankrijk kwam voor te staan. De Fransen scandeerden 'Allez les bleus'. De rust was afgelopen en terwijl ik nog in de wc-rij stond (bij rugby is er juist bij de mannen-wc een lange rij) scoorde Wales twee keer. Wales stond voor. Bij de derde try van Wales scandeerde ik zachtjes tegen de Fransman naast me 'Allez les rouges'. Daar kon hij hartelijk om lachen.
Wales won de wedstrijd en dat werd uitgebreid gevierd in alle cafés met nog meer plastic glazen. Het is me geen moment tegengevallen.

Al met al weet ik nu nog niet of ik uit het internet onredelijke verwachtingen haal. En ook niet of dat zou komen omdat ik er alleen hoogtepunten tegenkom, of omdat het aanbod er zo willekeurig is. Wat denken jullie?

(Ik zou ook nog een heel leuke grap maken over verwachtingen die je van internet haalt. Net alsof je ze kan downloaden. Het moest een heel goede woordspeling worden. Maar die is helemaal niet in dit stukje terechtgekomen. Bij deze dan.)

woensdag 12 september 2007

Spook tussen regendruppels (door Ludo)




Het regent en ik baal. Niet omdat het regent, maar omdat ik de regen even niet kan trotseren. Ik hang wat en kijk uit het raam. Een spook kijkt terug. Een kaaklijn is prominent aanwezig in het gezicht van het spook. De neus prononceert meer dan ooit. Ben ik dat?, vraag ik me vertwijfeld af.

Ik pak een fotoboek uit de kast. "China 2000" staat er, in mevrouw Abbink’s handschrift geschreven, op de kaft.
Ik zie een spook van een vrouw op de foto’s. Mevrouw Abbink in China, drie maanden zwanger en magerder dan ooit. Gelukkig kwam het daarna goed. Mevrouw Abbink heeft, na het ter wereld brengen van twee dochters, een prachtig slank, doch weelderig figuur. Eigenlijk wordt mevrouw Abbink ieder jaar mooier.
Hoe anders is het met die corpsachtige knul naast haar op de foto. Van een kaaklijn is daar geen sprake. De lach breed, het gezicht rond en blozend, de buik zorgvuldig ingehouden.

En nu dan?
Maniakale motivatie, gevoed door testosteron, competitiedrift tussen vier dertigers die iets willen bewijzen tegenover zichzelf, maar ook tegenover de ander. Een jaar geleden vier gezonde sporters die met plezier hardloopwedstrijdjes liepen in de bovenste regionen van de naamlozen, zelfs geen subtoppers.
Alle vier een enorme progressie doorgemaakt. Wedstrijden in een wedstrijd zijn het gevolg. Van naamloos naar naam. Wie is de sterkste vandaag, en vooral pas opgeven als je écht niet meer kunt. De vraag is waar het omslagpunt is, waar het beste in elkaar boven halen verandert in ongezond gedrag.

Een marathon lopen is, in tegenstelling tot wat men wel eens beweert, in mijn ogen, gezond. Trainen voor een marathon is dat echter niet. Tenminste, als je training als doel heeft om een tijd te lopen, die je bij aanvang van de marathontraining voor onmogelijk houdt. Grenzen verschuiven langzaam naar het uiterste. De wil om het úiterste van jezelf te vragen.

Onderdeel van de marathontraining was twee weken geleden een halve marathon in Groningen. Het doel: lopen op 80% van ons kunnen. Tot 15 km ging dat goed. Een regelmatig tempo, hier en daar een grap en een grol en –doordat je regelmatig loopt- het structureel inhalen van lopers die te hard gestart zijn. Vanaf 8 km is dat een gegeven. Bij 15 km kan F. zich niet beheersen. De groep aanklampers is inmiddels gegroeid tot 20 en F. geeft een dot gas, omdat hij op de hakken wordt gelopen. Gevolg: vier dertigers passeren in 6 km –einde halve marathon- zeker nog zo’n 30 lopers. En lopen een moordend tempo. Past niet in de marathontraining, maar de eindtijd vergoedt dat. Het lijf vergoedt niets en rekent af na afloop. De volgende training staat twee dagen later gepland en zeker een week erna zijn alle te trainen kilometers gekruid met gif.

Ik kijk weer naar het spook. De hoeveelheid te trainen kilometers voor de marathon en het gebrek aan verstand hebben een spook van het spook gemaakt.
En toch….ik bedoel maar, iedere kilo scheelt wel weer 5 minuten op een marathon. Ik snap het principe van anorexia ineens. En dat is best vreemd voor iemand die tegenwoordig alleen al ontbijt met acht boterhammen.

Ik pak mijn schema erbij. Nog vier weken trainen, dan 2 weken rusten en dan een marathon.
Wie was ik ook alweer? Die levensgenieter met een voorkeur voor Chablis aan tafel, een marlborootje tussen de lippen en een voorkeur voor koolhydraatrijk eten. Die is toch niet weg? Nee, was dat maar zo simpel. Was ik direct van alle ongezonde gewoontes af. Het spook zal niet eens weggejaagd hoeven te worden. Balans? Ja! Balans. De zomermaanden zullen in november verleden tijd zijn. Een spook hoeft soms niet weggejaagd, maar slechts gevoed te worden met slechtheid om het spook te laten verdwijnen. Min en min is immers plus.
Twee kilo eraf tot 21 oktober behoort zeker tot de mogelijkheden en de pijn in hielen en knieën is tot die tijd draaglijk genoeg.

Intern memo: na 21 oktober eetafspraak maken met K.S.-Vindaloo, doorborrelen en afFeboën-, vier weken niet trainen, met M. en S. twee keer naar McD en de avondsnack herinvoeren.

dinsdag 11 september 2007

Gisteravond om 20 u 34 min en 52 sec (door Bibi)

Mijn vroegere dierenwinkel in Rotterdam had een papegaai. Als je daar binnenkwam zei hij: ‘Hallo! Halloooo!’ Het woord kraste door de zaak en klonk zo helder en vrolijk dat ik altijd heel hard ‘Hallo!’ terug riep. En dan zei ik er vaak ook nog bij: ‘Hoe gaat het nu met je?’
Gealarmeerd door de papegaai kwam de meneer van de winkel daarna tevoorschijn en begroette mij en dan kroop ik weer iets terug in mijn schulp en zei netjes: ‘Goedemiddag.’ De vrijheid en openheid die ik even daarvoor had gevoeld nam ik mooi weer mee naar binnen toe.
Heelheel zelden gebeurt er ook zoiets met mensen. Je geeft iemand een hand, je zegt je naam en in plaats van direct weer naar binnen te gaan blijf je gewoon zorgeloos buiten staan. Met je hele hebben en houen zal ik maar zeggen.

Gisteren gebeurde dat. Ik mocht mee met E. E. had een tekst geschreven voor de nieuwe cd van Gé Reinders. Ik heb weinig met koper, niets met Limburg, maar bij het nummer Bloasmuziek hou ik altijd mijn adem in. Dus ik wilde maar wat graag mee naar café de Smoeshaan waar het allemaal zou gaan gebeuren.
Gé zag E. en er volgde een omhelzing.
Ik kreeg een hand. Het was op dat moment 20 uur 34 min. 52 sec. Zulke momenten vergeet je niet. Natuurlijk liet ik die hand weer los, maar bij het loslaten bleef ik dus gewoon buiten staan. Ik dacht hé, het is hier helemaal niet koud. Gé was de papegaai. En omdat hij een ieders papegaai was, bleef iedereen in dat café buiten staan. Het gloeide daar in de Smoeshaan. Iedereen hield van Gé, waarschijnlijk omdat hij zelf altijd buiten staat. Misschien weet hij niet eens wat binnen is.
Bij zijn toespraak hoe de cd tot stand was gekomen moesten we verschrikkelijk lachen om zijn eigen blijheid. ‘Woow,’ zei hij telkens, ‘en toen wilde de fanfare van Oost-Souburg ook nog met de cd meedoen, woow, woow, woow.’ En de blaaskapel van zuidelijk-Flevoland. En het koper van Franeker. De toeters van Limburg (en dat zijn er nogal wat) en de bellen van Drente. Iedere provincie kreeg zijn eigen lied. We klapten en joelden.
En toen ging de cd op en we luisterden, en we aten Limburgse vlaai, en we dronken Gulpener bier, uit Gulpener bierglazen. Ik was blij en ben die avond niet meer naar binnen gegaan. Gé was de papegaai uit mijn oude dierenwinkel. Gelukkig worden papegaaien heel oud. Ik moet er eigenlijk weer eens langs. Gewoon hondenbrokjes gaan kopen hier tachtig kilometer vandaan. Die omweg heb ik er wel voor over, want wat is het fijn om buiten te zijn.

(Kijk op www.fabchannel.com voor meer liedjes van Gé Reinders. Betere geluidskwaliteit én het liedje met tekst van Edward, MODER OP SJIPHOL)

maandag 10 september 2007

Drang (door Alexander)

(Ik ben ziek. Dus het wordt een beetje een raar stukje, mijn hoofd functioneert niet helemaal naar behoren, daar worden heipalen geslagen, geloof ik.)

Nu ik weer gedwongen ben dagelijks met de trein naar college te forensen, kom ik ook weer dagelijks op stations en daarmee noodgedwongen ook op stationstrappen. En dan zie ik nekken, vrouwennekken. En flipjes. Ik denk dat ze zo heten, ze zouden in elk geval zo moeten heten, in verband met de geflipte situatie waarin ze zich bevinden. In een groot aantal vrouwennekken zijn flipjes zichtbaar – kledingmerkjes die uit onzorgvuldigheid in naar boven gerichte positie zijn blijven staan bij het aantrekken of wellicht zijn komen te staan door wild en onbehouwen kledinggebruik. Het gevolg is dat de wasvoorschriften en kledingmaten en wat dies meer zij, het hele hebben en houden, voor achterliggers open en bloot te zien zijn, zij het op z’n kop, maar het springt toch altijd behoorlijk in het oog. Mij in elk geval.

Zozeer, dat ik in actie wil komen, om het flipje naar binnen te floepen. Hoe wildvreemd de vrouwennek in kwestie ook is. Ik heb me vaak moeten inhouden, op de stationstrappen. Het is een drang.

Maar ik heb nog wel een tweede drang ook. Die zich voordoet op bruggen en balkons. Hij lijkt misschien wat ernstiger, maar hij is ook gemakkelijker te onderdrukken, dus niemand hoeft zich zorgen te maken over mijn mentale gesteldheid. Op bruggen en balkons moet ik altijd even diepzinnig in de diepte turen, over de brug- of balkonrand dus en dan vraag ik me heel, heel, heel even af: ‘Vallen?’

Ik ben niet suïcidaal. Geenszins, allesbehalve en integendeel. Het is werkelijk geen realistische optie, dat vallen, maar ik dénk er wel altijd even over. De drang is er altijd, om even te denken: ‘Vallen?’

Nu wil ik van jullie weten wat voor rare drang jullie hebben.

zondag 9 september 2007

Communicatie en spraakproblemen (door Linde)


Wat zou de wereld zijn zonder communicatie? Het antwoord is heel simpel: helemaal niks. Zonder communicatie bereikt geen mens of dier iets. En terwijl spreken het belangrijkste onderdeel van communicatie is, gaan daar ook de meeste dingen fout. Tegenwoordig zijn er meer mensen dan ooit die stotteren, slissen, geen goede spelling kunnen toepassen, of gewoonweg veel woorden niet goed weten uit te spreken.
Logopedie heeft als doel het verbeteren of vergemakkelijken van communicatie. En dát is precies waar ik later mijn beroep van wil maken. Op dit moment zit ik in het examenjaar, dus hierna gaat het écht beginnen. Als ik slaag tenminste. Maar daar ga ik mijn uiterste best voor doen.
Omdat er bezuinigd moet worden, is er geen sprake meer van logopedie op scholen. En dat vind ik erg jammer. Op scholen zijn altijd mensen. En dús communicatie. En wil je dat er beter gesproken gaat worden, dan moet je toch echt bij kinderen beginnen, want ouderen pikken het veel minder snel op. Dus waarom worden in gódsnaam geen logopedistes meer ingeschakeld op scholen? Er zijn er tenslotte genoeg..
Jullie, als schrijvers, zullen ongetwijfeld begrijpen hoe belangrijk het is, om dingen goed uit te spreken. En hoe storend het is, als iemand het niet doet. Stel nou dat iemand een verhaal of een gedicht voorleest, die stottert. Dan is het hartstikke goed geprobeerd, maar je kunt je er dan niet in verplaatsen, wat natuurlijk wel erg belangrijk is.
Ik hoop echt, dat mensen zich in de toekomst meer bewust worden van het feit dat communicatie het állerbelangrijkste is wat er bestaat. En dat ze inzien dat het op scholen eigenlijk onmisbaar hoort te zijn. Ík ga er later in ieder geval álles aan doen, om mensen met spraakproblemen te helpen. Voor hun, en voor de rest van de wereld…

zaterdag 8 september 2007

De toekomst, en een onverwacht icoon (door Edward)

Elk volk heeft behoefte aan beroemdheden. Aan de mensen die we adoreren zien we onze gewenste eigenschappen af. Met andere woorden: het zegt iets over een grote groep mensen als er groots getreurd wordt om een overleden presentator, of als de concerten van een zangeres plotseling massaal worden bezocht.

Ik ben geen socioloog, maar het lijkt me interessant om deze adoratie-bewegingen voor Nederland te onderzoeken. Bijvoorbeeld als we ons beperken tot de lichte muziek.
In de late jaren zeventig waren artiesten als Lee Towers en Anita Meyer groter dan groot. We wilden misschien wel laten zien dat we meetelden in de wereld - op onze eigen manier. En dus hielden we van oer-Hollandse persoonlijkheden die toch in het Engels zongen, en dus een - zij het beperkt - internationaal 'appeal' hadden.

In de jaren tachtig waren het groepen als Doe Maar en Het Goede Doel waar we naar luisterden. Popmuziek, dat wel, maar voor het eerst in het Nederlands. Klagerige teksten, nihilisme ('Vriendschap is een illusie', 'Voordat de bom valt')- we waren geirriteerd en cynisch over van alles, maar we waren het in het Nederlands.

De jaren negentig brachten verwarring en escapisme: trance- en trashhits (Venga Boys, 2Unlimited) voerden de boventoon, de hausse van Nederlandstalige pop was voorbij. We wilden duf zijn in de disco, hakkend of hossend.

Na het millenium bleek er heftige behoefte aan een nieuw nationalisme. Ik denk dat daar de adoratie voor ÜberNederlandse produkten als Frans Bauer en Jan Smit vandaan komt. Dit duurt nu al een tijdje voort. We zijn op zoek naar onze plaats en de wereld, in het gewoel van internationale dreigingen, het isolationisme biedt geen oplossing meer, want de hele aarde met al zijn internet en al zijn terrorisme en al zijn politieke dreiging stormde na 2000 ons leven binnen.
En dus treurden we hevig om de dood van André Hazes, die ons liet zien wie we ook alweer waren, en dus zijn op dit moment alle hitparades tot aan de nok gevuld met Nederlandstalige oerhits, of ze nu van Marianne Weber, Guus Meeuwis, Jeroen van den Boom, Wolter Kroes, Nick en Simon of Dries Roelvink komen.
Niet voor niks is Gerard Joling in het Nederlands gaan zingen (en ik las gisteren dat ook René Froger dat nu gaat doen). Niet voor niks zijn onze grootste tvsterren (Paul de Leeuw, Gordon, Gerard Joling) mannen die openlijk voor hun homozijn uitkomen, want onze grote tolerantie en vrijheid op het gebied van homorechten is een van de weinige zaken waarmee we onszelf nog kunnen feliciteren én definiëren. Ik dwaal af, maar zeer opvallend is toch dat homo-emancipatie anno nu vooral een zaak lijkt te zijn waar met name de réchtse, meer nationaal gerichte politieke partijen zich sterk voor willen maken.

De vraag is waar dit alles heengaat. Wie wordt in de komende jaren ons grootste icoon?
Sinds afgelopen maandag weet ik het. Danny de Munk.
Hij was te gast bij de eerste uitzending van het nieuwe seizoen van Pauw en Witteman, en hij is een paar maanden geleden ook al bij De Wereld Draait Door geweest. Hij heeft een eigen docusoap, en er komen groots opgezette concerten in Ahoy aan. Bovendien speelt hij Ciske de Man in een nieuwe Ciske-musical.

Danny de Munk heeft alles. Hij is eerlijk en betrouwbaar (hij heeft geen affaires, hij is al heel lang bij zijn vrouw, hij woont gewoon in een rijtjeshuis, daarbij is 'ik zal je eerlijk zeggen' zijn stopwoordje). Hij is aanvaardbaar voor intellectueel en minder-intellectueel. Hij is namelijk een jongen van het volk (getuige ook zijn Amsterdamse accent en zijn plannen om levensliederen te gaan zingen - let op: zijn nieuwe cd wordt binnen de kortste keren platina), maar zijn grote hit van vroeger 'Ik voel me zo verdomd alleen' werd geschreven door Herman van Veen, de film waar hij beroemd mee werd, 'Ciske de Rat' wordt nog steeds gewaardeerd, zij het vooral uit jeugdsentiment, en ook niet onbelangrijk: zijn nieuwe hit 'Ik hou van jou' gebruikt de melodie van het vroeger door intellectuelen grijsgedraaide Van Veenliedje dat begon met 'Als liefde zoveel jaar kan duren dan moet het echt wel liefde zijn'.
Maar het belangrijkste aan Danny de Munk is misschien wel dat hij jeugd én rijpheid in zich verenigt. Hij overbrugt tijdperken doordat hij in de jaren tachtig als Ciske bekend werd, en daar nog steeds aan herinnert. Hijzelf is, uiterlijk gezien, opvallend jong gebleven, iedereen ziet in zijn gezicht nog steeds het schoffie dat ooit een vertederend interview gaf aan Sonja Barend. Maar we weten inmiddels ook dat hij door diepe dalen is gegaan, dat hij een nieuwe carrière heeft weten op te bouwen (binnen de musicalwereld), en nu nog steeds in beeld is.
Danny de Munk is compleet. Uiteraard gaat hij op een warme manier om met vele homo's, (oa. vanwege die musicalwereld) en is hij een echte metroman. Hij durft te huilen op tv als hij over zijn ouders spreekt. Hij heeft humor, maar hij wil niemand kwetsen. Hij is jongetje, door het leven getekende, trouwe hond en eerlijkheidsicoon ineen: Danny de Munk heeft niet alleen alles, hij heeft ook bijna van iedereen wel iets.

Ik voorspel: de komende jaren, de jaren van assimilatie, definieert, wat de lichte muziek betreft, Danny de Munk wat we zelf graag zouden willen zijn.
En over zestig jaar, wanneer hij sterft, krijgt hij een staatsbegrafenis. En dat is dan meer dan terecht.

Jeska kijkt terug: Vuurtjes

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 7 september 2007

Blues (door Kees)


Terug op Terschelling rijd ik naar het strand. Het grote parkeerterrein is leeg.
Ik loop door de duinen naar het strand en over het strand naar de zee. Het waait hard, golven steigeren metershoog van de gronden, stuifzand jaagt voorbij. Alsof je over tijd loopt.
Ik wandel langs het water, tegenwinds. De zee is grijs en wit en brult. Meeuwen, strandlopertjes. Wanneer ik die laatste nadeed, lachte ze tranen in haar ogen.
Nergens een mens.
Na een half uur steek ik over en wandel onderlangs de duinen terug. Hier laat de vloed de meeste rotzooi achter. Veel scherven.
Een kleine 4x4 passeert op grote afstand.
Op het parkeerterrein staat, 10 meter van mijn auto, een oude sedan. Op de passagiersstoel zit een vrouw met kort grijs haar. Ze staart naar een man die naar een bruine hond kijkt. De man is klein en breed en draagt een donker jack. Hij staat met zijn rug naar mij toe op de heide tussen duin en asfalt. De hond speurt alsof hij niet vaak buiten komt en binnen enkele minuten voor dagen aan geuren moet verzamelen.
Ik loop naar mijn auto, hoor de man roepen. Wind grist betekenis tussen ons vandaan. Hij roept opnieuw, - mijn naam.
Ik kijk. Hij heeft zich omgedraaid. Dikkige, verweerde, roodgezopen kop. Bril, grijze hoofdstoppels.
We lopen naar elkaar. Stormwind. Harde hand.
“Ane!” roep ik. “Ik hoorde je niet. De wind. Hoe is het?”
“Best,” roept Ane, voormalig vuurtorenwachter, en dan: “Beroerd.”
Hij heeft zijn kind moeten begraven. 35.
We keren ons van de wind. Kijken naar de hond, een Weimaraner.
“En mijn ogen hebben streken,” zegt Ane. “Ik zie verdomme alles blauw.”
“Je hebt 40 jaar zee gezien,” zeg ik. “Je moet hem je ogen uit kijken.”
“Zág ik hem nog maar,” zegt Ane. “Eén goeie raad: ga nooit met pensioen.”
Rim komt de auto uit. “Ik dacht: met wie praat-ie toch. Hoe is ‘t, jongen?”
Ze is twee keer dood geweest. Ik kus wat haar aan wangen rest.
Ooit gaf ik Ane en haar als dank voor hulp een fles wijn. Een Rothschild uit mijn vaders kelder. Wist ik veel. Rim begint er over.
“Dus ik ga aardappels schillen en denk weet je wat, ik neem een glaasje. Mens, ik wist niet wat ik proefde. Zó heerlijk, wist niet dat er zóiets lekkers bestond. Dus nog een glaasje en toen Ane thuiskwam, had ik de fles leeg. Is het niet verschrikkelijk? Dus ik ’s middags met de lege fles naar Henk de slijter en ik zeg: “Henk, hier wil ik een doos van.” Zegt-ie: “Die wil ik best voor je bestellen, maar weet je wat zo’n fles kost?””
Ze pakt mijn arm. “Ze konden me bijna wéér naar Harlingen brengen, zó schrok ik. Weet je nog, Ane? Voor één zo’n fles koop je acht kruiken klare.”
Ane weet het nog. Hij pakt mijn andere arm. “Je vindt het zeker niet erg dat ik liever die acht kruiken had gehad?”
Waar waait een lach naartoe?
“Zien jullie haar nog wel eens?” vraag ik.
“Nee,” antwoordt Rim. “Niet sinds ze met die verrekkeling is. Maar zo gaat het, hè? Mensen vergeten zogauw het hun weer goed gaat.”
We kijken naar de hond. Hij heeft voldoende geuren verzameld, kijkt hijgend om zich heen.
Sake trekt een pakje zware uit zijn borstzak. “Een blauwe hond,” zegt hij. “’t Loopt toch altijd weer anders dan je denkt.”

donderdag 6 september 2007

"Jij bent mijn mes" (door Frank)

“3.4

Mirjam,
Je kent mij niet, en terwijl ik dit schrijf ken ik mezelf ook niet helemaal. Ik heb overigens wel geprobeerd om je niet te schrijven, ik probeer het al twee dagen lang, maar ik geef het nu op.
Ik zag je eergisteren op de schoolreünie. Jij zag mij niet, ik stond helemaal opzij, misschien wel in jouw dode hoek. Iemand zei je naam, een paar jongeren noemden je 'juf', je was daar met een lange vent, je echtgenoot neem ik aan. Meer weet ik niet van je, en ook dit is me ietsje te veel. Schrik niet – ik wil je niet ontmoeten, wil je normale leven ook niet verstoren, maar ik wil je wel vragen of je van mij brieven zou willen ontvangen. Met andere woorden: of ik je (af en toe, per brief) over mezelf zou mogen vertellen. Niet dat mijn leven bijzonder interessant is (dat is het niet, en ik klaag ook niet), maar ik zou je díe dingen willen geven die ik aan niemand kwijt kan. Ik bedoel de dingen waarvan ik niet eens gedacht had dat je ze aan een andere zou kunnen, of zelfs zou willen geven. Jou verplicht het uiteraard tot niets, je hoeft ook niet te reageren (ik weet bijna zeker dat je het niet doet), maar voor het geval je toch ene keertje zou willen laten merken dat je me leest, schrijf ik op de envelop het nummer van een postbus die ik vanochtend heb gehuurd en die uitsluitend voor jou is bestemd.
Als dit alles enige uitleg behoeft, heeft het geen enkele zin en hoef je niet eens terug te schrijven, want dan heb ik me kennelijk in je vergist. Maar als jij het bent die ik daar zag, die zichzelf stond te omhelzen met een licht gebroken glimlach om de mond, dan denk ik dat je het wel begrijpt.
Jaïr W.”

Zo begint Jij bent mijn mes, geschreven door David Grossman en een van de meest indrukwekkende boeken die ik heb gelezen. Mirjam antwoordt en er ontstaat een briefwisseling die uitgroeit tot een gecorrespondeerde verliefdheid, een volledig begrijpen en aanvoelen van de gedachtegangen en momenten die de ander schrijft. Zonder dat ze elkaar nu persé willen ontmoeten.

Wij als lezers zien alleen de brieven die Jaïr aan Mirjam schrijft, maar het is duidelijk dat ze antwoordt. Jaïr gaat in op vragen en onderwerpen uit Mirjams brieven.
Uit deze eerste brief zou je kunnen opmaken dat het misschien erg ongelukkige mensen zijn, die dat met elkaar willen delen. Mensen die eigenlijk professionele begeleiding nodig hebben. Therapie. Counselinggesprekken.
Maar het zijn juist gewone mensen. Met partners, banen en kinderen. Met een beetje sleur. Met een hond die uitgelaten moet worden. Waar ze over schrijven zijn niet de grote allesomvattende onderwerpen waar romans over gaan, maar kleine dagelijkse momenten. Een wandeling, ontbijten met het gezin, een onbeschofte klant in een winkel. Die geven ze betekenis, door zich telkens af te vragen wat , of die kleine dingen iets groters zouden kunnen zijn, door mooie vergelijkingen te maken of de dingen te benoemen die je zo diep in je hoofd denkt dat je ze nooit zal uitspreken.

Daar wordt het natuurlijk geen makkelijk boek van. De zinnen zijn allemaal prima leesbaar, zonder al te veel moeilijke woorden, of enorme bijzinnen. Je kunt de zinnen wel begrijpen, maar om in het boek terecht te komen moet je actief meedenken. Moet je je verbinden aan dezelfde stroom waar Jaïr en Mirjam in terecht komen. Dat gebeurt ergens in de eerste twintig pagina's al, en als het niet gebeurt kun je net zo goed stoppen met lezen. Je zal er dan verder niet van genieten.
Wie wel gevangen wordt gaat anders kijken. Ik merkte dat ik in de supermarkt, op de fiets en in gesprekjes met mensen, me afvroeg wat Jaïr erover zou schrijven. Wat voor typering hij van het kassameisje zou geven. Waarmee hij de lucht zou vergelijken als ik van de brug omlaag rijd.

En ineens werd alles bijzonder.

Het boek heeft 362 bladzijden en dat is te weinig. Voor het verhaal is het voldoende, meer tekst zou overbodig zijn en een mooi einde verpesten. Maar het betekent dat na 362 bladzijden en een soort uitloopgebied het boek voorbij is.

Mijn exemplaar, waarvan Jelmer me zei dat ik het moest kopen en dat Ardi me met korting heeft verkocht, had ik uitgeleend. Gister kreeg ik het terug. Ze was er met moeite niet doorheen gekomen. Zonde.
Maar ik ga het herlezen.











David Grossman