vrijdag 26 oktober 2007

Bruun V (door Kees)


Mijn grootouders aten ’s middags warm, onveranderlijk tussen half een en een.
De avondmaaltijd, genoten tussen zes en half zeven, noemden ze, als alle Oost-eilanders van hun generatie, ‘koffiedrinken’, hoewel er, voorzover ik me herinner, geen koffie op tafel kwam. Er was brood, beschuit en roggebrood, jam, kaas, misschien enig vleeswaar en soms een ‘extraatje’ als bloedworst, zure haring of aardappelkoekjes, maar wat bij dat alles werd gedronken: al bood u een miljoen.
Die aardappelkoekjes hield ik als kind voor het lekkerste wat bestond. Een restverwerkingsgerecht, volgens mij samengesteld uit een gesnipperd uitje plus wat er van de middagmaaltijd aan aardappelen en vlees was overgebleven. Van die dooreen gehusselde ingrediënten boetseerde mijn oma koeken ter grootte van kadetjes, die ze in de koekenpan opbakte. Goede Grote Alles Bestierende God, wát lekker.
In de lamp waaronder mijn grootouders aten, was een te hoog geWatteerd peertje geschroefd. In plaats van gemoedelijk te stromen, stond het licht, streng en hel en onbeweeglijk als dat in mijn schoollokaal, over het servies, de bakkerswaren en ‘t broodbeleg op het lichtgele tafelzeil dat, nadat er was afgeruimd, rond een plastic buis werd gerold. Dat vond mijn kind-ik een leuk werkje: - die buis op tafel leggen en het zeil er strak omheen rollen. Vanonder het zeil kwam dan weer het dikke, donkerrode tafelkleed met de mij intrigerende, zwarte patronen tevoorschijn, - het hoogpolige kleed waarop je niet kon tekenen omdat je penpunt door het papier prikte, en waarop geen plastic cowboytje bleef staan.
Mijn grootouders werden geboren in de laatste ademtocht van – let wel – de négentiende eeuw zodat mijn opa ook die avond na het ‘koffiedrinken’ opstond om zich naar zijn donkergroene stoel met houten armleuningen te begeven. Hoewel halfweg de 70, had hij vrijwel de gehele dag buitenshuis gewerkt (gegraven, -plant, -sjouwd, -slagen, -spit, -timmerd, -verfd, -zaagd, -zaaid?; naar ’t Wad gefietst om de vissen te halen die zich aan zijn botwand hadden gebeten?) en de veronderstelling dat hij zou deelnemen aan afruimen en vaatwassen, was even idioot als die dat Mick Jagger, na een Rolling Stones-concert, zou helpen De Arena te kuisen.
Op weg naar zijn stoel keek mijn opa naar rechts, door een der vele ramen, de tuin in. Bruun lag op zijn zij, ver van het huis, dichtbij de metershoge, donkere wand van dunstammige bomen waarachter zich een hotel annex café annex restaurant annex (’s zomers) dancing annex (’s winters) bioscoop annex (bij gelegenheid) feestzaal bevond.
Mijn opa haastte zich naar de hal, naar pet, klompen, jas, en liep over het gras naar het paard waarvan hij wist dat het zijn laatste zou zijn. Hij was lang en mager en liep met grote stappen. In de vroege schemer was het paardenlijf een donkere, van boven ronde homp. Een zwerfkei.
Bruun was niet dood. Hij lag op zijn linkerzij en zijn rechteroog keek naar mijn opa, die bij zijn hoofd knielde. Een paard is nooit groter dan wanneer het ligt.
Een jaar of 15 later zou ik ‘over’ deze scène een gedicht schrijven dat, zo’n vier jaar nadien, werd opgenomen in mijn debuutbundel, ‘Jachtveld’. Om reden van rijm en ritme heet Bruun in dit vers ‘Sam’. De laatste twee strofen luiden: ‘’s Avonds gaat hij liggen. / Groter dan ooit, lijkt hij nu / en zijn oog is wit en bang. // Gevangen in Sams zieke lijf / vraagt het mij verbaasd / wat hem vasthoudt’.
En zo was het. Dat enorme, ooit ongehoord sterke, alle menselijke lichaamskracht tot voorbij de dampkring te boven gaande lijf was ineengezegen, weigerde dienst, maar dat oog, Bruuns grote bruine oog, – in het gedicht ten onrechte “wit” genoemd, – leefde nog volop, keek, bewoog, - vragend, bang, - snapte niets van wat was. Heel Bruun had zich in dat oog gebald, - dat oog, een gevangen dier.
Mijn opa streelde Bruuns hoofd, klopte op zijn schouder, kwam overeind. Hij kreunde erbij, kiezen op elkaar. Zo snel hij kon, beende hij naar het ’s Zomers Altijd Schemerige Pad.

(Lezers: vergiffenis. Ik was van plan – had daarom aangekondigd – vandaag het laatste deel van mijn Bruun-serie te publiceren, maar ik heb me vergist. Waar ik bij zat, werd het gedachte laatste - het voorlaatste deel. Denk ik. Verwacht ik. Soms is een schrijver de stenograaf van zijn verhaal. Wordt dus vervolgd.)

9 opmerkingen:

Anoniem zei

Geweldig mooi, deze serie over Bruun, en indrukwekkend met zinnen als "nooit, nooit, nooit, onder geen enkele voorwaarde, laat je je paard alleen". Vooral als het een paard betreft waar je je eigenlijk niet mee op je gemak voelt.
Wat is dat trouwens voor een prachtig beeldje, steeds op de foto bovenaan?

Jan Paul zei

Grappig: heel veel van de gewoontes van jouw grootouders herken ik nog steeds bij mijn ouders. Van de eettijden tot en met de bloedworst en de koekenpan (in het pre-magnetrontijdperk) aan toe. Zelfs het felle licht klopt. En dat om een stok gerolde zeil kan ik verklaren. Zo´n zeil moet je niet vouwen, want dan komen er gaten in.

Anoniem zei

Kippenvel… Bruun toch…
Mooi, heel mooi Kees.

En ja, ik herken het ook zeg. Het oprollen van het tafellaken. Mijn Bonma en Bonpa.
Maar natuurlijk eerst met de zilveren kruimeldief de kruimels van tafel en deze aan de Antwerpse duiven voeren.

Anoniem zei

Het is, in al zijn schoonheid, nu een lang stervensuur geworden voor Bruun. Een week gevangen nog, voor hij mag gaan. Misschien moet je morgen met Edward ruilen. Of begint Bruun toch aan een tweede leven?

Anoniem zei

Mooi, Kees. Als je wil ruim ik morgen graag plaats in voor Bruun 6.
Hoe zat dat met die vissen en die botwand (ik ken het woord botwand niet)?

Anoniem zei

Dankdank, fijn dat jullie ‘Bruun’ waarderen, er ‘dingen’ in herkennen.
Het inderdaad prachtige beeldje bovenaan is gemaakt door beeldend kunstenares Christine Peursum, - zie ook: www.christinepeursum.nl.
O nee, dank voor het aanbod, maar ik wil niet ruilen. Ga de komende week, tussen alle bedrijven door, heerlijk aan Bruun VI prutsen en over vijf minuten vertrek ik naar Utrecht.
Een botwand is een simpele constructie van twee in de (Wadden)bodem geduwde stokken met daartussen een lijn met haakjes eraan. Aan die haakjes uiteraard aas.
En nu moe’k me haasten. Dag!

Marc V. zei

Wat mooi geschreven. Ik zag je opa (en de mijne ook een beetje).
En vooral dat dikke kleed op tafel. Ik rook weer bijna de onbestemde geur die mijn oma daar op een of andere manier aan gaf. Een eigenaardige geur, anders dan van waspoeder of zo. Zo, op de tafel in de achterkamer/keuken. Na het middageten mochten ik met mijn broertje, naar de voorkamer. De armen van opa lagen dan over elkaar geslagen op het kleed. Het hoofd van opa rustte dan weer op de armen. En dat duurde precies 1 uur. Niet 59 en niet 61 minuten. Ik weet het nog precies, want ik moest dan precies 60 minuten stil zijn. Niet 59, 61 mocht wel.

Ludo zei

Prachtig Kees, ik kan niet wachten tot het weer vrijdag is.
En dat beeld van die opa en oma en hun rituelen. Zéér herkenbaar. Ik denk trouwens voor iedereen die nog een échte opa en oma gehad hebben. Opa's en oma's die, elke dag weer, exact dezelfde dingen deden op exact hetzelfde tijdstip.

Anoniem zei

Kees, van harte gefeliciteerd met de verjaardag van je dochter, vandaag, maandag! (Handig, hyves, zo lees je nog eens belangrijk data en zo!)