maandag 1 oktober 2007

Ibrahim (door Alexander)

‘Ik ben dakloos.
Als jongen in West-Afrika kreeg ik een beurs om te gaan studeren in Rusland. Maar nu verkoop ik hier al tien jaar lang in Amsterdam de daklozenkrant. Ik was aan het studeren in Rusland, zoals jullie hier met z’n allen studeren, dat ging goed, ik was een van de beste studenten. Op een dag kwamen een paar mannen uit mijn land me opzoeken. Ze zeiden me dat ik voor de verkiezingen in ons land ook mijn stem moest uitbrengen. Op de man van hun partij. Het leek me niet verstandig om daar tegenin te gaan.
Er ging iets verkeerd. Mijn stem was ongeldig. Die mannen dachten dat ik met opzet iets verkeerd had gedaan. Ze zorgden ervoor dat mijn beurs stopgezet werd. Ik werd public enemy. Dus ik moest uit Rusland weg, ik ben naar Polen gelopen. En uiteindelijk in Nederland terechtgekomen. Waarom Nederland? Weet ik niet. Het is niet het Oostblok. Dat in elk geval, daar wilde ik weg.
Nu slaap ik meestal in het Beatrixpark. Soms zit ik in de gevangenis. Dan pakt de politie me op en slaap ik een nacht in de gevangenis. Nee nee nee, niet omdat ik iets heb gestolen! Dat doe ik niet, man! Ze pakken me op voor buiten slapen, wildplassen, of omdat ik een ongewenste vreemdeling ben.
Ja, ik zit wel in het systeem. Ik ben wel geregistreerd geloof ik, maar het helpt niet. Ze zeiden ook dat ik onder het generaal pardon val. Maar ik merk het niet echt, mijn gegevens staan nog steeds niet goed in het systeem. Het is voor mij ook onduidelijk.
Nee, ik heb geen idee hoe het met mijn familie gaat. Ze wonen in verschillende landen in Afrika en er is daar overal burgeroorlog dus misschien zijn ze dood. Het is heel moeilijk om contact met ze te krijgen. Je kunt er beter zelf heen gaan als je iemand wilt zien of spreken, maar daar heb ik geen geld voor.
Tuurlijk heb ik last van discriminatie. Altijd. De portier van dit faculteitsgebouw wilde me niet binnenlaten. Die zei: kunt u weer naar buiten gaan. Jullie docent moest erbij komen om te vertellen dat ze me had uitgenodigd.
En eerst stond ik met de kranten bij de Bijenkorf, maar toen werd dat verboden. Dus nu sta ik soms bij de Magna Plaza. Soms bij de Albert Heijn. Er zijn een paar mensen die vaker een krantje van me kopen. Dan heb ik weer 50 cent, dat is fijn, dat zijn aardige mensen. Maar 50 cent is natuurlijk niet veel.
Als het winter wordt? Ja, dan wordt het koud hè. Ben ik aan gewend man! En je kunt niet spelen met het weer hè. Vroeger had ik wel eens net genoeg geld om in een kamertje te slapen. Dat was vaak bij mensen die zelf ook al een uitkering kregen en arm waren. Maar die wisten ook: als het winter is, wordt het kouder. Dus dan gingen ze meer geld vragen.
In de gevangenis is het wel warm ja, maar nee man, daarvoor wil je echt niet in de gevangenis zitten! Buiten heb je tenminste je vrijheid. Of de mensen zeggen: waarom ga je niet naar het Leger des Heils? Daar heb ik alleen een nacht doorgebracht. Je zit daar tussen de verslaafden. Aan de alcohol, drugs, of ze zijn ziek. Je kunt beter alleen zijn dan met die mensen. Op straat heb je tenminste je vrijheid.’

9 opmerkingen:

Anoniem zei

Huiveringwekkend.

Jan Paul zei

Wil je meer over Ibrahim vertellen, Alexander? Door dit prachtige stuk wil je als lezer meteen veel meer weten over hem. En over de ontmoeting met hem.

Anoniem zei

Tjonge.
Mooi, Alexander.
Droef ook.
Ik ben het eens met Jan Paul, ik zou graag meer weten.

Anoniem zei

Ik ook. Oef.

Anoniem zei

Ik ging afgelopen woensdag met een vriend die Nederlands studeert mee naar een college Nederlandse literatuurgeschiedenis. Want hij zei dat dat heel erg interessant was, en ik ben breed geïnteresseerd. Het ging over de stroming van het realisme in de negentiende eeuw en de docent, Marita Mathijsen, stond erom bekend dat ze elke week iets verzon om het thema van de week luister bij te zetten.
De schrijvers van het realisme bekommerden zich om mensen aan de onderkant van de maatschappij. De docent had daarom twee daklozen uitgenodigd. Ze kende hen van de Albert Heijn, waar ze met hun kranten stonden.

De mannen pelden hun vijf lagen jassen af en namen plaats voor de collegezaal. De docent interviewde hen, een dik halfuur lang ondervroegen we hen over hun levens, en dit was het verhaal van een van de twee, degene die het langst aan het woord was, die het best uit zijn woorden kwam, dit was het verhaal van Ibrahim. Ik kon mijn oren niet geloven, ik hield zijn laconieke, luchtige toon en berusting bijna niet voor mogelijk, ik maakte aantekeningen omdat ik zeker wist dat ik dit vast móest leggen, ik werd droevig en treurig, iedereen werd treurig, en ook dankbaar dat ik het voorrecht had om zo'n ontzettend persoonlijk en daarom zo hartverscheurend verhaal te mogen horen. Het was indrukwekkend in het kwadraat.
En het maakte ons weer even bewust van onszelf en onze niet-dakloosheid. Dus na afloop kochten we met de hele collegezaal al hun kranten op. Sommige mensen kochten er vier, betaalden met een tientje en lieten het wisselgeld zitten.

De docent dacht vervolgens dat ze na een uur al door haar collegetijd heen was: het gesprek had maar een halfuur geduurd, maar was zo boeiend geweest dat er met ons tijdgevoel iets raars gebeurd was. Iedereen was er ondersteboven en ontregeld van.

Anoniem zei

Je verslag alleen al was indrukwekkend, Alexander, dus ik kan me voorstellen dat erbij zijn dat nog veel meer was. Dankjewel voor je aantekeningen en je stukje.

Anoniem zei

Heeeeeeeeee, maar...
Dan zat ik in dezelfde collegezaal als jij, Alexander! Wow! Want ik studeer gewoon Nederlands! En ik heb ditzelfde college meegemaakt! Woooowww!

En het was precies zoals je beschreef, heel indrukwekkend. En de indrukwekking is na een week nog nauwelijks bekoeld, het houdt de gemoederen nog bezig. Wat fijn dat je het hier opschreef.

Jan Paul zei

Dank je, Alexander. Nog één vraag: denk je dat het uiteindelijk goed komt met Ibrahim?

En wat denk jij, Thomas?

Anoniem zei

Wow ja, Thomas, dat is toevallig! En zijn de colleges altijd zo leuk?

Ik weet het niet, Jan Paul, ik heb hem maar een halfuur horen spreken, natuurlijk, maar ik denk het niet. Ik had zelfs nog niet echt over die vraag nagedacht - dat lijkt me al wel een teken aan de wand. Bij zijn compagnon was het anders, diens verleden klonk minder dramatisch en diens toekomst klonk hoopvoller. Zelf leek Ibrahim min of meer berust met zijn lot - het klonk niet alsof hij na tien jaar nog een enorme gelukkige verandering verwachtte. Als hij die voor zichzelf niet zag, vind ik het ook moeilijk die te zien. Maar hij hoopte wel 'op een betere toekomst', zei hij. Dat hoop ik ook voor hem, hij verdient dit leven als dakloze niet.