vrijdag 12 oktober 2007

Bruun IV (door Kees)


Toen mochten we de tuin uit. Over dat ’s zomers altijd schemerige pad, onder een halfrond plafond van verweven takken, naar de openbare asfaltstraat, - in mijn moeders jeugd een gele weg van zand. Linksaf, over het fietspad voorlangs mijn vaders supermarkt, - Bruuns hoefijzers klikten op de tegels, - en dan, paar honderd meter verderop, na het herbergrestaurant van de familie F., links of rechts.
Links: laag bos, hoge duinen. Rechts: hei.

Tegenwoordig zijn die 14 hectare heide omrasterd en leven er al dan niet uitheemse grazers, maar toen Bruun en ik (9) er ronddwaalden, was van aanlijngeboden, schrikdraad, wildroosters en exotische geiten nog geen sprake. Je kon er, ook te paard, desgewenst met 30 onaangelijnde honden, gaan & staan waar je wilde. Ik kende die 14 hectaren beter dan mijn huidige tuin.
Ik koos links of rechts, zat op Bruun, mijn lichaam voegde zich naar zijn stap. Ik was alleen, maar toch ook niet, en in mijn hoofd woei het gedachten en fantasieën over cowboys, meisjes, school, ruzies, vriendjes, (on)mogelijkheden. Ik rook Bruuns sterke, geruststellende geur en genoot ervan, zoals ik nog steeds van diergeuren geniet. Hoe een gezonde hond ruikt, of een paard, jaaaa, daar voel ik me goed bij.
Wanneer ik na het rijden thuiskwam, stuurde mijn moeder mij onmiddellijk naar de bijkeuken, waar ik mijn paardkleverige kleren in de wasmand moest deponeren. Paardengeur lucht je je broek niet uit, - serieuze wassing is vereist. Gelukkig voor haar bezat mijn moeder toentertijd al een wasmachine. Ik zie nóg de hoge’, blauwige pan waarin ze voorheen Héél Vieze Was – zakdoeken – ‘uitkookte’.
Hoog hierboven staat dat “we” de tuin uit mochten, maar volgens mij heeft, wat Bruun betrof, “we” nooit bestaan. Helaas. Bruun was ‘a one man’s horse’ en zijn ‘one man’ was mijn grootvader. Wanneer hij die zag, hief Bruun zijn hoofd, hinnikte hij soms, liep hij hem tegemoet. Ik, daarentegen, werd getolereerd. Nadat mijn opa het bit tussen die grote, gele, slijmverbonden tanden had gedwongen en mij – mijn linkervoet op zijn harde, gevouwen handen – te paard had geholpen, deed Bruun wat ik hem vroeg, maar zonder genegenheid. Hoe vaak ik hem ook bereed, streelde en beklopte, liefdevol toesprak: - Bruun was ópa’s paard en wenste voor mij niet meer dan een voertuig te zijn. Ik herinner mij niet één genegenheidgebaar van hem naar mij. Jammer. Móói. Ik hóúd van ‘one man’s’ dieren.
Aan het einde van het “’s zomers altijd schemerige pad” trok ik Bruun dus steevast naar links, op één keer na. Toen wilde ik naar rechts. Daar bevond zich, ± een kilometer van waar het pad op de asfaltweg uitkwam, ‘het dorp’, waar ik op Bruun niets te zoeken had. Dat ik die namiddag toch rechtsaf sloeg, had te maken met mijn oma, die een uurtje daarvoor, om iets te kopen, naar het dorp was gewandeld. Ik wilde haar opwachten.
Ik reed richting het dorp, waar de kerktoren uit duizenden herkenbaar bovenuit stak.

Na een paar honderd meter hield ik in. Links weilanden en de rode daken van het volgende dorpje. Rechts ook weiden en daarachter, in de verte, duinen met bos erop en, íets naar het zuiden, wazig, de vuurtoren.
Ik zat op Bruun en keek naar het dorp en wachtte. Mijn opdracht was een belangrijk persoon door Indian Territory naar een ranch te begeleiden. Nou, dat kon je mij wel toevertrouwen.
De belangrijke persoon liet op zich wachten. Ik leunde tegen Bruuns nek, keek eens naar links, keek eens naar rechts, geen onraad, zoele wind. Toen keek ik achterom.
Mijn huid bevroor. Het nieuwe paard van de familie F., een jonge appelschimmel, moest zijn losgebroken en kwam in volle galop op ons af. Zo te zien bevond het dier zich ongeveer ter hoogte van mijn vaders supermarkt, maar het naderde snel.

Wat zou er gebeuren wanneer het paard ons bereikte? Zou het op Bruun botsen? Zou Bruun ook op hol slaan?
Niet alleen mijn huid – mijn hele lijf was nu bevroren. Ik kon geen kant op. Het liefst had ik me op de grond laten glijden en was ik over de sloot een weiland in gesprongen, maar mijn opa had het erin gehamerd: nooitnooitnooit, onder geen enkele voorwaarde, laat je je paard alleen. Dat gebod weerstond de paniek die door mijn lichaam vlaagde. Alleen in nachtmerries had ik eerder zó’n angst gevoeld.
De schimmel naderde, razend, buiten zichzelf, door demonen bezeten. Het scherpe ketsen van zijn hoeven op het asfalt werd hoorbaar. Bruun wendde zijn hoofd.
Wat zich gedurende de volgende nog geen 10 seconden voltrok, behoort tot het meest indrukwekkende waarvan ik in levenden lijve getuige ben geweest. De donkere gedaante van mijn opa die zich, vanaf het altijd schemerige pad, de weg op haast en vóór de schimmel springt, zijn armen in de lucht, juichend. Ik hoor hem schreeuwen. En de schimmel houdt in, steigert, wendt zich van mijn opa af, maar die stapt naar voren, grijpt de manen en leidt het paard terug naar de herberg van de familie F.
Ik keerde Bruun en reed terug naar de tuin. Mijn oma moest zich maar redden. Aan een huilende begeleider heb je in Indian Territory geen moer.

6 opmerkingen:

Anoniem zei

Wordt D.V. nog één keer vervolgd. Volgende week: Le Mort de Bruun.

Anoniem zei

Hè, fijn. Wat mooi, weer.
Nu alvast uitkijken naar het vervolg, dat ik na mijn (internetloze) vakantie ga lezen. Voor mij leeft Bruun daardoor gelukkig wat langer.
Tot over 2 weken allemaal!

Anoniem zei

Je jeugd lijkt op een mooi en spannend jongensboek, Kees.
Maar, nee toch... Krijgt het Bruun-boek een droevig einde?
Life...
*zucht*

Anoniem zei

Prachtig, prachtig, Kees...

Anoniem zei

@ Ingrid: fijne vakantie!
@ Jeska: sucks. Soms. Ik weet het.
@ Edward: thanks bro.

Anoniem zei

Kees, het stuk volgende week sla ik over. Dat heeft niets met jou te maken, maar alles met mij en verloren dieren. Tot nu toe genoot ik in ieder geval.