vrijdag 30 november 2007

De blindschilder (door Edward)

Ik ben in Parijs en hier is altijd wel talentgedoe op straat. Er zijn portretschetsers, er staan poppenspelers, je ziet onbeweeglijke standbeeldmensen, rare gitaarspelers en jolige jongleurs. Voeg daarbij nog de orkestjes en accordeonisten in de metrogangen en je hebt een dag lang vertier.

Maar wat ik vandaag zag zag ik nog niet eerder.
Op een groot plein bij het Centre Pompidou klonk Bach. Uit een cdspelertje. Er stond een jongen naast met een duffels jackje. Hij deed zichzelf een blinddoek om, met grote gebaren. Vervolgens begon hij met een brede kwast op een groot wit vel te schilderen. Blind dus. Op Bach.
Raar.
Vooral toen het af was, want wat had hij geschilderd? Een portret van Che Guevara. Blind dus. Het schilderen, niet Che.

Waarom? Waarom Bach? Waarom Che?
En what's next?
Vioolspelen met een koelkast op het hoofd balancerend?
Buikspreken met een resem dansende knäckebrödjes om je heen?
Gezellig hoor, Parijs.

De dag volgend op de avond en nacht tijdens welke ik mij, in diverse etablissementen te Groningen-Stad, met collega L.A. verstond (door Kees)


Vandaag GEEN ZIN.

donderdag 29 november 2007

Leestafette (door Frank)

Afgelopen weekend was een goed weekend. Het kostte me een uurtje voorbereiding en de moeite om een jasje aan te trekken. Vorig jaar kostte ditzelfde weekend -het was toen op andere data en duurde nog een week- me bijna een jaar aan plannen, vergaderen, stressen, haasten, oplossen, improviseren, aanvragen, regelen, vluchten, bellen, mailen en weet ik wat nog meer. Dit jaar had ik er meer plezier van.
Ik was presentator van Festival Mooie Woorden. (Vorig jaar was ik bestuurslid)

Bijna iedereen die ik aankondigde kende ik persoonlijk. Dat was toeval, want de programmering werd door anderen gedaan, maar het gaf goede verhalen. Bij Paper Tiger mocht ik de liedjes inleiden, 'want dat kan jij zo lekker helder.' Ik heb het ook gehad over het hoofdkussen van singer/songwriter Harold K., omdat dat hoofdkussen jarenlang in het stukje lucht heeft gelegen waar nu mijn eigen hoofdkussen ligt, ongeveer een halve meter achter waar ik nu zit.
Anderen zorgden zelf voor een goed verhaal. Al Galidi vertelde dat hij niet langer dan een half uur serieus kan zijn. Daar hoef ik dan weinig aan toe te voegen. Hij had ook een geweldige voordracht en is een van mijn nieuwe helden.

Het mooiste was misschien het verhaal over Giphart. Niet over zijn boeken, zijn schrijven of zijn biografie. Die leken me bekend genoeg. Nee, Giphart was een mijn eerste echte schrijvers en is een stap geweest naar het lezen van literatuur. Letterlijk.

In Giph laat hij het personage Freanne praten over De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, van Milan Kundera. (Klemtoon op de eerste lettergreep: Kùn-de-ra) Dat ben ik gaan lezen. Inmiddels staan al Kundera's boeken bij mij op de plank, inclusief een bundeltje prachtige gedichten. Alleen zijn toneelwerk trekt me niet.

Terug naar de estafette. In De ondraaglijke lichtheid van het bestaan loopt een hondje rond, het hondje Karenin. Vernoemd naar Anna Karenina, die zich in Tolstojs boek voor de trein gooit. Ook Karenin gaat dood, maar leeft door zijn naam voort als durende verwijzing. Ik las Tolstojs Anna Karenina.
Dat bleek enorm mee te vallen. Klassieke wereldliteratuur, dacht ik. En dan nog een zware Rus ook. Daar zal wel niet door te komen zijn. Maar Anna Karenina is bij tijden bijna soap. Lekker meeleven met wat een paar families allemaal overkomt aan leuke dingen en minder leuke dingen. Wie met wie een relatie heeft en waarom dat wanneer wel of niet goed gaat.

Iedere stap in deze estafette is per definitie een stap terug in de tijd. Voor er naar een boek verwezen kan worden moet het eerst geschreven zijn. En hoe verder je terug gaat, hoe meer lijnen er lopen naar een bepaald boek.
Nu kan ik nog maar één stap maken. In Anna Karenina worden regelmatig boeken gelezen, maar er staat nooit genoemd welke boeken dat dan wel zijn. Alleen de bijbel. Dat is dus mijn volgende grote project, ook al omdat Meir Shalev er zo prachtig over schrijft.

Het verhaal over de lees-estafette viel in de smaak en in zijn voordracht gaf Giphart me twee nieuwe stokjes om te volgen: Bomans en de dichter Albert Verwey. Ik ben benieuwd waar ik uitkom.
(Later vertelde hij ook nog dat hij met Bibi gestudeerd heeft, maar dat was al niet meer voor publiek.)

woensdag 28 november 2007

Klaterval (door Ludo)



Als ik eerlijk ben, dan denk ik dat ik nog nooit griep heb gehad. Sterker nog: tot vandaag bezocht ik slechts enkele malen een huisarts.
Ergens in 1989 in verband met Angina. In 1990 en 1991 -het waren magere jaren toen- had ik bijholteontsteking. De griep ken ik van anderen. Een week lang thuiszitten met koorts, hoofdpijn en andere ongemakken is al die jaren aan mij voorbijgegaan. In de afgelopen jaren was ik wel eens verkouden en eens in de zoveel tijd kwam er wel eens iets langs dat leek op een buikgriepje. Dat laatste beperkte zich vaak tot een avond stevige koorts, 3x goed naar de wc gaan en vaak kon ik de volgende ochtend alweer aan het werk. Als ik al eens verzuimde op het werk wegens ziekte, dan was het vaak vanwege dreigementen van mevrouw Abbink. Echter, onder het motto: "word ik er zieker van als ik ga werken?", lukte het mij echter vaak om toch 's ochtends in de auto naar mijn werk te stappen.

Ik ben nooit goed geweest in overgeven. Misselijkheid ken ik uit mijn kindertijd. Meestal na Sint Maarten. Maar overgeven is niet mijn kopje thee.
Alles wat je eet en drinkt, wordt door de spieren van de slokdarm en de maag naar de darmen gebracht. Als je moet overgeven, werken deze spieren in tegengestelde richting. Wat in de maag zit, komt dan met golven naar buiten. Voor je moet overgeven, voel je je meestal misselijk en beroerd. (bron artsennet.nl)



Mijn spieren werken doorgaans niet in tegengestelde richting. Mijn hele lijf verzet zich tegen het in tegengestelde richting werken. De keren dat mijn spieren toch in tegengestelde richting moesten werken staan in mijn geheugen gegrift.

Ergens eind jaren '80 ging ik met wat dorpsgenoten naar de discotheek Balk te Z. Mijn lijf: getraind, gezond en groen. Alcohol was in de jaren ervoor uit den boze of slechts sporadisch via een biertje op een feestje. Biertje staat hier bewust in enkelvoud. Die avond in Balk leerde ik het fenomeen doordrinken kennen. Althans, meerdere keren werd me dat toegeschreeuwd door mijn medestappers. Nog voordat mijn dorpsgenoten huiswaarts keerden, hield ik het voor gezien. Fietsend langs de Friesestraatweg had ik nog slechts één doel voor ogen: de brug over het Aduarderdiep over te komen. Ik zette aan voor de lange klim van deze brug. Het viel me zwaar, maar ik merkte dat ik toch vooruit kwam. Helaas bleek het een klein heuveltje te zijn, ik was zelfs Aduard nog niet gepasseerd. Eenmaal aangekomen bij de brug lukte het met een enorme krachtsinspanning boven te komen. De inspanning had echt te veel gevergd. Met grote golven werkten mijn spieren in omgekeerde richting. Exact 2,34 seconden later plonsden de golven in het Aduarderdiep. Een vreemde gewaarwording zo in het donker en ik hoopte maar dat er zich geen nachtelijke vissers onder de brug zouden bevinden.

Het is een zaterdagmiddag, september 2004. Met ons bierteam doen wij mee aan een voetbaltoernooi in Overschild. Het jaarlijkse sv MONO toernooi. Beroemd vanwege de enorme strijd, berucht vanwege het feest erna. Ik lunch die middag licht, in elk geval vissalade. De eerste wedstrijd voetbal ik lekker. Scoor zelfs een penalty -een lucky, maar dat terzijde-. Tijdens de tweede wedstrijd word ik wat rillerig. In eerste instantie denk ik aan vermoeidheid na een drukke werkweek, maar tijdens de derde wedstrijd laat ik mezelf wisselen, omdat ik me echt niet lekker voel. De volgende twee wedstrijden bekijk ik langs de kant. We halen de finale, maar bekijk deze finale niet, omdat ik dan al besloten heb dat ik zo snel mogelijk naar huis wil. Overschild-Grijpskerk. Het kan in een half uur. Het is te doen in de auto zolang de airco op 28 graden staat. Bij lagere temperaturen ril ik teveel om verantwoord te sturen. Ik voel dat ik moet overgeven, maar wil dat niet langs de kant van weg. Volhouden tot je thuis bent Ludo. Misschien had ik niet langs de Friesestraatweg moeten gaan. Exact op het moment dat de brug over het Aduarderdiep in zicht komt, weet ik dat ik 'thuis' niet ga halen. Over de brug neem ik direct de afslag naar het wegrestaurant, ik rijd zover mogelijk door tot aan het Aduarderdiep, spring uit de auto en laat mijn spieren tegengesteld hun werk doen. De tijd tussen 'golf uit mond' en landing is nu aanmerkelijk kleiner, doordat ik zo'n beetje met mijn neus op het water lig.

Eindelijk eens thuis. Zondagavond hadden mevrouw Abbink en ik een heerlijk rustige zondagavond. Zo'n zondagavond zoals het hoort. Geen telefoon, goede gesprekken. Ik had alleen wat last van mijn maag. Niks aan de hand. Om elf uur wilden we naar bed, nog een beetje tv kijken. Ik schonk mezelf een wijntje in. Ineens draaide alles en golfde, nee Tsunamide ik de hele keuken eronder. De rest van de nacht en de volgende dag was ik wel op tijd bij de wc. Het gemene aan deze was dat je hem niet echt ziet aankomen. En de net-in-de-was-gezette keukenvloer ook niet.

De afgelopen dagen hebben mijn spieren overmatig tegengesteld werk gedaan en hebben spierpijn. Maar alles beter dan nog één keer overgeven. Gadver!

Nog wat tips voor juniors:
1. houd nooit je kiezen op elkaar. Het herkauwen van harde stukken verdient geen aanbeveling.
2. sluit nooit je mond om de wc te halen. Je neus is dan een prima secundaire uitlaatklep.
3. Kijk niet naar het resultaat. Het moedigt het omgekeerd werken van spieren slechts aan.

Dag lieve Cannaluisteraars. Tot volgende week en smakelijk eten.

dinsdag 27 november 2007

Chaos (door Bibi)

Ik heb een chaotisch hoofd. Dat is helemaal niet zo erg, want ik kan daarmee omgaan. Een ander, met mijn hoofd op zijn schouders, zou volledig in paniek raken en direct het alarmnummer gaan bellen, maar ik sla even met mijn hand tegen mijn domme kop en ga over tot de orde van de dag.
Hier enkele voorbeelden van mijn chaos:
Eczeemzalf op je tandenborstel doen.
Niet begrijpen waarom de stofzuiger niet uitgaat wanneer je herhaalde malen het lichtschakelaartje in de muur op en neer beweegt.
Wel heel verbaasd zijn waarom het licht telkens gaat branden als je op dat lichtschakelaartje duwt omdat je denkt dat het het knopje van de stofzuiger is.
In de file op de rem trappen omdat je denkt dat je achteruit rijdt. Intussen rijden alle andere auto’s vooruit en sta jij als enige stil met een paniekerige voet op de rem.
Na de pauze de verkeerde bioscoopzaal inlopen en na een kwartier pas ontdekken dat een karatescène toch niet past bij de natuurfilm die je eerder zag.
De hand van een wildvreemde man pakken terwijl je eigen man al honderd meter verderop loopt.
Je telefoonnummer bij de kassa drie keer achterelkaar als pincode intoetsen waardoor je pas geblokkeerd raakt.
Eindeloos met je sleutel in het slot van de buren staan morrelen.
Zout in je koffie doen, suiker op je aardappels.
De Lange Jan van Middelburg zien opdoemen, terwijl je in Antwerpen had moeten zijn.
Twee weken met vakantie gaan en je voordeur wijd open laten staan.
Het maandelijks ongemak altijd maar dan ook altijd vergeten en daar achterkomen in de trein, tijdens een vergadering, op de fiets, bij iemand op een mooi bankje.
En daarbij komen natuurlijk ook nog eens de vijfhonderdduizend keer dat ik mijn sleutels, portemonnee, handschoenen, fiets, auto, zelfs hond ergens achterliet, op een toonbank, in een trein, aan een paal, you name it.
Maar gisteren, gisteren heb ik het echt verknald.
Ik moest een belangrijk iemand bellen. Laten we deze meneer Koen Vrolik noemen.
Ik zag een beetje tegen het telefoontje op, maar uiteindelijk belde ik dan.
De telefoon werd opgenomen: ‘Vrolik.’
En wat zeg ik met mijn door elkaar geschudde hoofd van watten, vuilnis en rotte bladeren: ‘Euh, goedemiddag meneer, u spreekt met Koen Vrolik.
Het is niet meer goed gekomen.

maandag 26 november 2007

Aards (door Alexander)



Ja, zeker, deze beelden overrompelen. De beelden in EARTH overrompelen, want de overrompelendste overrompeligheden ter wereld zijn door een onvoorstelbaar lenig en geduldig camerateam opgezocht, vastgelegd op camera en aaneengelast tot een avondvullende film die de wondere wereld van de wereld toont. Het is een film met beelden om in te verdrinken of om duizelig van te worden - zoals de stoet vogels, die in de trailer overschokt van klein kluitje tot zwerm tot heleboel tot complete vogeltrekpopulatie; in de film neem je geleidelijkaan meer afstand, zodat je verdrinkt. En duizelig wordt.

EARTH is een reis over de aarde, langs de mooiste plekjes van de aarde, die op hun fraaist in beeld zijn gebracht. Van olifanten zie je als eerst hun platte poten een stamp maken. Een waterval kukel je in, aan het eind van een onschuldig stroompje. Een kudde walrussen dendert onder water voorbij alsof het een sliert vrachtwagens is. Alles is gefilmd op zijn fraaist, zijn voordeligst, om het extreme aspect van dat stukje natuur zo sprekend mogelijk in beeld te brengen.

En de film kent veel hoogtepunten. Onvergetelijk koddig is de vertederende eerste vlucht van een nest mandarijneendjes, die allemaal - in slow motion - uit het boomnest springen, op goed geluk wat met hun vleugeltjes fladderwieken en toch roemloos neerkwakken in de bladeren. Aangrijpend is de achtervolging van een jachtluipaard op een antilope - in slow motion buitelt de antilope over zijn eigen poten, maar trappelt zich nog een voorsprong, minutenlang hoop je dat het niet toch fataal misgaat. Waanzinnig is de sierlijke dans die een paradijsvogel doet, hippend en heupwiegend, een balletdanser kan er nog van leren, maar toch eindigt het ook weer roemloos, want geen vrouwtje kwam zijn voorstelling bekijken.

EARTH is esthetisch perfect. De beelden zijn allemaal fantastisch, soms zó dat je je afvraagt of het niet toch nepperij is - zoveel aaneengeschakeld moois kun je bijna niet bevatten. Het lijkt bijna niet meer van deze wereld. En daarin zit nou ook een beetje een probleem: de film wil mooi zijn, maar ook pijnlijk. Pijnlijk, want we zien een ijsbeer die vecht voor zijn leven, omdat de poolkappen smelten. Gore galmt door. Maar dat is zonde, want daarmee is er ook een mislukkinkje te zien aan de film. Het is niet pijnlijk.

De film is vooral mooi. Zo mooi dat het haast niet meer aards is. Daarom is het een fijne familiefilm, een fantastische tip voor de kerstvakantie. Want mooi is het, maar op de een of andere eigenaardige manier is EARTH niet ontroerend.

zondag 25 november 2007

Mijn klomp brak! (door Sarah)

Net als Kees woon ik in een buitengebied. Hierdoor beland ik soms in bijzondere conversaties.

Het praten met mensen uit Amsterdam en andere randstedelijke oorden was voor mij aanvankelijk een wonderlijke ervaring. Zij kenden mij niet, maar wisten wel dat ik uit Friesland kom. Ik besefte in het geheel niet dat dit iets was waar je je druk om kon maken, maar zij vonden het een ideaal gespreksonderwerp. ‘Woon je op een boerderij?’ ‘Nou, nee. Ons huis is wel een boerderij geweest.’ Slechts een klein gedeelte van de Friezen bekleedt het agrarisch ambt. Het is trouwens niet eens een ambt, al zou je dat door de enorme hoeveelheid quota en subsidies soms bijna denken.
Volgende vraag: ‘Spreek je ook Fries?’
‘Ook niet.’ Strikt genomen woon ik in Weststellingwerf, een gemeente die Fries veracht. We hebben onze eigen taal: het Stellingwerfs. Bekendste ambassadeur van deze taal is Johan Veenstra, een cabaretier die ooit de wens heeft geuit tegen het gebouw van de Friese academie te pissen en dan op de muur te schrijven: ‘Johan Veenstra, de Stellingwerver wildplasser was hier.’ Geen Fries dus. Ik spreek overigens ook geen Stellingwerfs.
Het gesprek leek neutraler te worden toen de meisjes vroegen: ‘Heb je broers en zussen?’ ‘Jawel, drie maar liefst.’ ‘Oh, dat komt in het noorden wel vaker voor, grote gezinnen.’
Tuurlijk! Mijn buurvrouw heet Afke en heeft tien kinderen!

Tijdens dit gesprek viel ik van de ene verbazing in de andere. Bestaat nog steeds het beeld van ‘de provincie’, waar iedereen plat spreekt en op klompen loopt?
In de trein terug naar huis zat ik naast een aardige mevrouw die vroeg of ik nog ver moest. ‘Ja, ik kom uit Zandhuizen. Dat ligt in Friesland’ (zeg ik er altijd bij, geen mens weet waar Zandhuizen ligt)
‘Oh’ zei de mevrouw ‘Dat is anders niet te horen.’
‘Miedonders’ dag’ik. ‘Das tog ek biesonder!’

Ja Kees. Wij, bewoners van buitengebieden, zijn onbegrepen mensen.

zaterdag 24 november 2007

Verhuizing

Vanaf morgen is er in ons gastenverblijf hier op Canna een nieuwe inwoonster! Tessel zwaait nog vanaf de boot (Tessel, dankjewel voor je stukjes!) en naast haar vaart de aankomende boot met met...

Sarah!
En dit zegt ze over zichzelf:

Mijn naam is Sarah van Kerkvoorde, ik ben 17 jaar en dus een tieniger. Ik woon in Zandhuizen, een gat met 200 schapen, 25 huizen en een cafe. Ik heb een zus, een broer en een broertje. Mijn ouders zijn beide leraar maar ik heb geen enkele aspiratie om op dat gebied in hun voetsporen te treden. Mijn school heet het Linde College, ze hebben net een nieuw logo in het PAARS! We lijken wel een kinderdagverblijf. Ik zit in 6 atheneum, Cultuur & Maatschappij met gezellige klasgenoten. Volgend jaar wil ik een jaar au pair zijn in Engeland en daarna geschiedenis studeren. Ik schrijf voor de Lemniscaatkrant en zit bij de schoolkrant, maar die is dood. Verder werk ik in een kledingzaak in Kampen en heb ik geen sportieve kwaliteiten. Ik fiets wel elke dag 13 kilometer naar school, wat echt heel stoer klinkt als je dat tegen randstedelijke kindertjes zegt. We hebben geen huisdieren, wel kippen en een parelhoen. Ik ben bang voor honden.

Sarah -meer dan hartelijk welkom, en dank je wel dat je voor ons wilt gastschrijven! We zien uit naar je eerste stukje morgen.

Over aaien (door Edward)


OVER AAIEN
gedicht geschreven bij het zien van het schilderij 'Jongen die zijn hond verzorgt' ,
van Gerard Ter Borch.


Met elke aai die uit jouw hand
over de haren van je hondje gaat
slaat er een golf op zijn huid,
stroomt er een golf uit jouw arm,
jouw pols, jouw palm,
jouw vingers –
je denkt:
het spoelt, het spoelt,
en je bedoelt dat liefde
dus zoiets als warm water is,
als zee
die door jou heen beweegt,
door jou en door je hondje.
Hij ligt erbij
alsof hij strand is,
land is,
breed en klaar,
alsof hij zeggen wil:
‘O, oceanenbaasje,
kom maar met je hand
en ik hou ook van jou.
Ik hou zo van ons samen, baasje,
nooit meer kan ik zonder.
Doorgaan baasje, doorgaan.
Voor altijd kopje onder.’

Jeska kijkt terug: Stofzuigen in Amerika


Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 23 november 2007

Buitengebied (door Kees)


Waar ik woon, wordt mijn favoriete Nederlandse krant, NRC Handelsblad, niet bezorgd. Trouw, Volkskrant, natuurlijk het Dagblad van het Noorden: pas de problème, dagelijks keurig in de bus, maar van een gewoon (in tegenstelling tot post-)abonnement op het NRC moet ik als inwoner van het buurtschap Stootshorn noodgedwongen afzien.
NRC’s Klantenservice is een aangename, empathiebeboterde vrouwenstem, zeggende: “U woont in een buitengebied.”
Stem, wat hoor ik u graag. Luisterend naar u ontspannen mijn spieren, ledigt zich mijn denken, weet ik mij begrepen en spreidt het beste in mij zich tentoon. Wilt u niet wonen in mijn hoofd en, zodra daartoe verzocht, het woord tot mij richten? Weliswaar zou u desgevraagd ook weer ogenblikkelijk dienen te zwijgen, maar inzake uw looneisen zou ik mij inschikkelijk betonen en de geboden secundaire arbeidsvoorwaarden kennen hun gelijke niet. Weinig hoofden waarin meer valt te beleven en genieten dan in ‘t mijne. Afgezien daarvan: “buítengebied”?!
Voor westerlingen huis ik in het midden van niets, maar voor de NRC-Handelsbladbezorger, zich per beige Renault Laguna stationcar door deze contreien verplaatsend, bevindt mijn woonst zich circa 1000 meter van de, door d’een of and’re vleesgeworden zakjapanner vastgestelde, grens tussen ‘binnen’- en ‘buitengebied’. Kan deze kilometer slechts per vierwielaangedreven automobiel worden afgelegd? Loopt de brave bezorger, zo hij zich in mijn ‘buitengebied’ zou wagen, het risico door Oldambster milities te worden ontvoerd? Neu. 1000 meter volmaakt onderhouden asfalt respectievelijk beton verbinden mijn perceel met NRC’s ‘binnengebied’ en het vooralsnog laatste gewelddelict te Stootshorn gepleegd, vond plaats in 1934: - omdat dorpsonderwijzer Sicco Veenhuizen zich een geestigheid ten koste van landarbeider Tammo Tonkens embonpoint (in ’t Gronings: ‘vette pokkel’) veroorloofde, werd hij door laatstgenoemde opgetild en óver het hek rond het schoolplein gegooid.
‘Buítengebied’. Vanuit mijn achtertuin zie ik, nu de bladeren zijn gevallen, in het noorden de kerktoren van Noordbroek, in het westen het bos achter de Freylemaborg (± 1300) in Slochteren en in het zuiden de kassen van Sappemeer: alle plaatsen waar de beige Laguna wél doorheen rijdt.
Na Malta is Nederland het dichtstbevolkte land van Europa.

donderdag 22 november 2007

Scheepsrecht onderlangs (voor Bibi)

Toon goochelt onderlangs (door Frank)

Op verzoek:

Zetten, stapelen, scoren (door Frank)

Een van de eerste colleges die ik kreeg ging over "zetten, stapelen, scoren". Dat klinkt als een reclameslogan. En reclameslogans werken ook zo. "Even Apeldoorn bellen." bijvoorbeeld, had daar zelfs last van. Iedereen kende de slogan, maar niemand wist wie je in Apeldoorn dan wel helemaal aan de lijn kreeg. Die was te sterk gezet.

Het idee is dat je maar heel weinig nodig hebt om in een tekst/stuk/muziekstuk/fotoserie etc. iets moois te bereiken. Als je die beperkte middelen maar goed inzet. Eerst zet je ze neer, maak je duidelijk waar het over gaat, dan stapel je ze, door te herhalen of ze van alle kanten te laten zien, en daar kun je mee doorgaan. Het blijft scoren.

Soaps werken zo. Nieuw personage komt in de soap, begint van alles mee te maken en krijgt fans. Die fans zijn telkens blij met iedere verhaallijn van dat personage.

Het werkt, op een heel andere manier, ook bij bijvoorbeeld een serie gedichten. Je zet een taalgebruik neer of een opbouw, en laat die terugkomen. Het taalgebruik wordt een paradigma waarmee je door de serie heen scoort. Er wordt een basis gezet die je steeds kunt bevestigen of waarvan je juist opvallend kunt afwijken.

Zetten, stapelen, scoren.
Gister zag ik het mooiste voorbeeld daarvan. Niks geen reclameslogans of gedichtenseries. Er is veel minder voor nodig:

woensdag 21 november 2007

Man met zorgtaken (door Ludo)



Op woensdag ben ik thuis. Vrij, althans, zo voelt het een beetje. Het is de bedoeling dat ik op die dag de kinderen naar school breng, mijn bijdrage lever in het huishouden, de kinderen weer van school haal, met ze eet, ze naar zwemles breng en dat ik de boodschappen doe.
Een overzichtelijke invulling van de dag.

Gek, misschien, maar ik had het mij anders voorgesteld. Het brengen en halen van de meiden naar school, daar had ik wel een beeld bij, maar ik dacht dat de rest van de dag wel een beetje in het teken zou staan van lekker luieren, een boek lezen, een blogstukje schrijven, etcetra etcetera.

Hoe anders is de praktijk.
Tegen half acht 's ochtends worden we wakker. Maud en mevrouw Abbink staan op. Mijn hoofd staat in de "ik ben vrij"-modus, dus uit bed komen is een probleem. Sophie heeft dat probleem dagelijks. Als ik om kwart voor acht dan toch maar besluit om uit het warme bed te stappen begint, voor mijn gevoel, mijn "vrije" dag. Met een slaapdronken Sophie naar beneden. Mevrouw Abbink vertrekt naar haar werk. De meiden krijgen ontbijt. Ik eet zelf ook wat, neem een douche en kleed me aan. Inmiddels is het tien over acht. Over twintig minuten moeten de meiden op school zijn. Maud is al naar boven om zich aan te kleden. Sophie heeft in de tussentijd één hap van haar boterham gehad. Ik spoor haar aan om sneller te eten. Om tien voor half negen is ze klaar. Ondertussen heb ik haar kleren van boven naar beneden gehaald. Ik kleed haar aan -hoe krijg je met een treuzeltechniek iedereen in beweging en hoef je zelf niets te doen-. Inmiddels is het te laat om nog lopend naar school te gaan en te koud om te fietsen. De auto dus. Vierhonderd meter verder komt mijn Volvo V70 -2.5, 185pk, 1500kg en rijdt 1 op 8 als ik mazzel heb- gierend tot stilstand - ik plant aan het eind van het schooljaar 10 bomen, ik zweer het!-
Om één minuut voor half negen zitten de meiden in de klas.

Thuisgekomen, kan ik net twee bakken koffie drinken, terwijl ik ondertussen de huishoudelijke taken op mij neem. Ik heb vier uur geen meiden om mij heen. Er is iets serieus mis met de tijd, want gevoelsmatig heb ik ongeveer een half uur.
Om kwart over twaalf sta ik bij de sporthal -wederom auto- om Maud op te halen van gym. Om drie voor half één komt ze naar buiten, rennen we naar de auto, snijden we -met die auto- drie dorpsgenotes met rollator en komen wederom gierend tot stilstand op de parkeerplaats bij de school; "Sophie, ik hoor je vader al komen".

Thuis snel een boterham, dan naar zwemles (auto, want in Kollum). Na de zwemles naar de bieb en de kaasboer. Dan eten koken -fijn dat die vaatwasser nog niet leeggeruimd is- en bij thuiskomst van mevrouw Abbink de vraag: "Lekkere vrije dag gehad?"




Conclusie:
Ik heb geen vrije dag, ik regel mijn zorgtaken bijzonder slecht, ben verantwoordelijk voor een enorme uitstoot van broeikasgassen en een gevaar voor mijn dorpsgenoten.
Ik denk dat een au-pair een oplossing is, maar dat mag dan weer niet van mevrouw Abbink. Tsss.

Dag lieve Cannaluisteraars, dit was het weer voor deze week.

dinsdag 20 november 2007

Stofzuigen in Amerika (door Bibi)

Ik opende de deur en zag de stofzuiger staan. Hij nam de hele kast in beslag, een gevaarte van jewelste. Ik trok eerst de slang tevoorschijn en daarna het apparaat zelf. Het snoer van dertig meter lang hing aan een haak.
Het duurde een kwartier eer ik ontdekte hoe de slang aan de stofzuiger moest worden gekoppeld. Een simpele klik voldeed niet. Er moesten snoertjes van de ijzeren staaf naar de hoe zal ik het noemen, het lichaam van de stofzuiger, worden geleid. Het lichaam waar met gemak een olifant op zou kunnen dansen.
Er waren vervolgens verschillende standen ‘on’. De eerste stand werkte niet, de tweede en derde ook niet. Bij nadere inspectie bleek dat je niet alleen het lichaam van de stofzuiger aan moest zetten, maar ook de slang zelf. Voor de bediening van dit ding, zo bleek al snel, was geen rijbewijs nodig, maar een grootrijbewijs.
Toen ik de knoppen van slang en lichaam eindelijk had ontdekt en het aanzetten was gelukt, kwam er uit beide delen van de stofzuiger zóveel lawaai zetten, dat het houten huisje waarin ik toefde bijna los kwam van de grond. Direct daarna begon er een enorme koplamp te branden die het stof van boven en onderaf bescheen.
Nu moest ik gaan beslissen op welke hoogte ik wilde gaan zuigen (4 standen). Ik zette hem lukraak op hoogte 2. Daarna moest ik een keuze maken uit de ondergrond: steen, tapijt, hout. Omdat het houten huisje van hout was zette ik hem op hout en daarna toch ook op tapijt omdat er her en der kleedjes lagen. Bij het haardkleedje aangekomen vrat de machine het kleedje direct op en moest ik alle knoppen weer uitzetten om met man en macht het kleedje te kunnen redden.
Ik besloot verder te gaan onder het knopje ‘hout’ of er nu kleedjes lagen of niet. De rechthoekige mond onderaan de stofzuiger was zo groot en gulzig dat het stof van verre al naar ons toe begon te schuiven. Dit veroorzaakte, geheel tegen mijn wil in, een slagveld onder de spinnetjes en torretjes die vergeefs tegen de orkaan in voor hun leven renden.
Ik kon daardoor ook niet voorkomen dat het koord van de luxaflex geheel in de bek van het monster verdween en verwikkeld raakte in de drie meedogenloos rondgierende borstels. Ik trok de stekker uit het stopcontact en begon een uur lang de boel te ontwarren.
Hevig zwetend deed ik de stekker daarna weer terug in het stopcontact en kon nog net op tijd voorkomen dat het roofdier zijn eigen slang naar binnen zou gaan werken. Wanhopig rende ik daarna achter de uit zichzelf voortbewegende goliath aan. Zijn lichtgevende ogen, zijn vraatzuchtige muil, zijn brullende lijf deed alles wankelen. Toen hij zich gierend had vastgevreten in de sprei van het bed, (de sprei die zich even daarvoor nog op twintig centimeter hoogte van de vloer bevond) zag ik dat hij op ‘extremely heavy duty’ stond.
Voor ik daarna nog iets kon ondernemen voelde ik het al trekken aan mijn tenen.
Het zou niet lang duren voor ik zelf …
Cannaluisteraars, ik heb twee weken opgesloten gezeten in een Amerikaanse stofzuiger.
Excuses voor mijn afwezigheid, maar vanaf deze week kan ik weer bloggen. Ik ben gered door mannen met helmen op.
Ik heb mij intussen gevoed met torretjes en spinnetjes.
Ik maak het inmiddels weer goed.

maandag 19 november 2007

Caravannetje 2 (door Alexander)

De muren in mijn caravannetje zijn behangen met ansichtkaarten. Het staat er vol met meubels, een grote Beatles-tafel, een Belle and Sebastian-stoel en een Buena Vista Social Club-olielamp, een Feist-fauteuil. Maar aan de muur hangen de ansichtkaarten: de losse nummertjes, de liedjes. Bijzondere liedjes wel, want als ik de ansichtkaart omdraai, zie ik een verhaal. Een verhaal dat in mijn hoofd onlosmakelijk verbonden is met dat liedje.

Een deel van de ansichtkaartliedjes is verbonden met een plek. ST. TERESA van Joan Osborne kan ik niet meer horen zonder aan mijn vliegreis van afgelopen augustus vanuit Atlanta te denken. Terwijl Joan op de vliegtuigradio met haar stem een fiks briesje doet, zie ik weer het Indische vrouwtje, een rij achter me, die ik anderhalve schrikseconde voor overleden hield, omdat ze middenin haar sudoku roerloos stilgevallen was – nouja, in slaap dus.

En het inwisselbare bonknummer PERFECT EXCEEDER van dancemensen Mason is toch een dierbare ansichtkaart. Het is het liedje van mijn nieuwe roeivereniging, groeide tijdens het kennismakingsweekend uit tot signaal dat iedereen op de tafels klom en eensgezind over de vorken heen danste.

Maar de meeste ansichtkaarten zijn verbonden met mensen of met gedeelde ervaringen met mensen. VIA CON ME van Paolo Conte draaide ik anderhalf jaar geleden wel honderd keer, tijdens een korte, maar zeer hevige vriendschap. Het was óns liedje, het was ‘wonderful’ – zijn scat-tekst ‘chips chips, datiedoetiedoe tsjieboem tsjieboem’ was een gevleugelde uitspraak. Nu doet het pijn het te horen. CRASH! van de Propellerheads is daarentegen goed voor een geweldige grijns: hierop speelde ik met mijn beste vriendin ooit James Bondje. Dankzij een slimme sluipomweg liet ik haar zo enorm schrikken dat we er beiden niet meer van slappelach-bedaarden.

Gisteren was ik in de keuken de nieuwe oven aan het uitproberen – door een grote bakplaat vol speculaas te bakken – en mijn huisgenotes, de Engelen, wervelden opgewonden om me heen. Deels dankzij mijn ongekende speculaasbakkerij, deels dankzij WONDERWOMAN van Leaf. Vanmorgen hoorde ik het weer en wist ik: dat wordt hun ansichtkaart in mijn caravannetje, dat ligt hierbij vast.

(Hebben jullie ook zulke liedjes-met-verhalen?)

zaterdag 17 november 2007

Klein (door Edward)

Ik lees een stapel boeken weg. Die boeken liggen in mijn woonkamer, links de stapel die ik al gelezen heb, rechts de stapel die nog moet. Langzaam klimt de linkertoren de hoogte in en even langzaam slinkt de rechtertoren. Ik moet die boeken lezen voor een jeugdliteraire prijs. Leuk. Maar er móet af en toe iets tussendoor. Iets dat totaal anders is en iets dat niet teveel tijd mag kosten, anders haal ik m'n leesdeadline niet.
En dus heb ik me gewend tot de dunne boeken.

In de jaren dat ik voor mijn eindexamen moest lezen las ik vooral díkke boeken: ik wilde niet aan die dunneboekjesgauwklaar-run meedoen. En ik heb er een soort minachting voor dunne boeken aan overgehouden. Dom, en totaal fout.

Want ik las twee prachtige dunne boeken, allereerst AFKOMST van Rashid Novaire, een prachtige novelle over een schrijver (Nabil) die wel enigszins lijkt op Novaire zelf.
En zijn zinnen! Pfjoe!
Zo beschrijft Novaire dat Nabil vriendelijk is voor iedereen:
Het was altijd zo geweest: aandacht geven was zijn natuur. Nabil had de hele wereld in zijn adressenbestand.

Nog mooier was VICTORIA van de Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun. De nieuwe uitgeverij Bright Lights geeft meesterwerken uit die slecht in Nederland verkrijgbaar waren. Prachtig initiatief, helaas alleen te verkrijgen in Selexys-boekhandels.
VICTORIA is een liefdesverhaal, en alweer: de zinnen!
De rivier liep als een pols door het hete landschap.
En dan dit stukje over de grote verliefdheid van hoofdpersoon Johannes:
Weet u dat er een palm is die maar een keer in zijn leven bloeit en toch zeventig jaar wordt, de talipot-palm. Maar hij bloeit slechts één keer. Nu bloei ik.
Vergeef me als ik te veel hoop, te veel geloof, het is zo heerlijk om in erg veel te geloven.
Ik heb uw naam op het plafond geschreven en lig ernaar te kijken; maar het meisje dat mijn kamer schoonmaakt ziet hem niet. Ik heb hem met kleine lettertjes geschreven om hem voor mezelf te hebben. Dat maakt me zo blij.

Hm.
Dunne boekjes! Ja!
(Nou ja, vandaag dus nog naar de boekhandel om HP7 te halen. Uiteraard.)

Jeska kijkt terug: Bruun VII

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 16 november 2007

Bruun (Slot) - (door Kees)


Ze zaten in een tent van licht, - de rest van de kamer vol duister dat langzaam bewoog, zoals, bij windstil zonneweer, een hoge wolk permanent maar nauwelijks zichtbaar zijn vorm verandert.
Achter mijn opa, links van de deur naar het slaapvertrek, een koekoeksklok, hoog aan de wand. Rechts van die deur een vergrote, ingelijste zwartwitfoto ‘van’ mijn ouders met ons: Min, Slap en mij, geschoten door een ‘echte’ fotograaf, tevens eigenaar van de Eilander fotowinkel. Ons gezin op een divan. Jonge vader met smalle das in donker pak, mooi lachende moeder in donkere jurk met witte kraag en wij, hun kinderen, in moedergebreide truitjes, - identiek van kleur en patroon, - over witte bloezen.
De H. rookte shag, opa pruimde. Op de vloer naast zijn stoel een conservenblik waarin hij van tijd tot tijd tabakssap spoog. Het had appelmoes bevat, van het merk Jonker Fris.
De introverte veterinair was een meesterinterviewer. Of misschien een door en door deugende dieren- én mensenvriend. Zelfs oude, geharde Eilanders, - niet gewend ‘vreemden’ hun angst, verdriet, ontroering, tederheid of liefde te tonen, - kreeg hij aan de praat. Zodat mijn opa ontspande en rechtop in zijn stoel, - magere onderarmen plat op de leuningen, immer nog bankschroefsterke handen als bestervende vogels omlaag, - over de G.H. vertelde. De H. luisterde, rookte en knikte, stelde de juiste tussenvraagjes, die geen vraagjes waren, maar wegwijzertjes.
Mijn oma schuifelde een dienblad de tent in. Haar boezelaar had ze in de keuken gelaten. Langzaam liet ze het blad naar de salontafel zakken. De H. verplaatste zijn billen naar de voorrand van het stoelkussen, offreerde hulp, - “het gaat,” zei oma, “het gaat.” Gebogen distribueerde ze de kopjes, presenteerde ze op een bordje gerangschikte spritsen. Beide mannen bedankten.
De kamer had een raam op het oosten, achter de bank, en vier op het zuiden, waar Bruun lag. Terwijl oma de donkergroene gordijnen voor het oostelijk raam trok, zei opa: “Laat de rest maar open, moe.” Ze knikte.
Na de koffie gingen de mannen naar Bruun. Mijn opa droeg zijn jutterlantaarn: een legergroene plastic kubus, - zwaar vanwege de grote, eveneens kubusvormige batterij binnenin, - met bovenop een handgreep. Het was mij verboden haar aan te raken, maar een enkele keer mocht ik er, opa erbij, in het buitendonker mee schijnen. Wanneer ik de lantaarn recht omhoog richtte, droeg ik een onafzienbaar zwaard van licht.
“Raak ik nu een ster?”
“Nét niet, maar de maan denkt: waar komt dat licht toch vandaan?” Bruun lag en leefde. De H. onderzocht hem, door opa bijgelicht.
“Hij is rustiger en ademt makkelijker, maar dat komt door de injecties.”
“Zo te zien heeft hij geen pijn,” zei opa.
“Dat geloof ik ook.”
“Is het gebeurd?”
“Het lijkt er op, maar ik heb paarden van deze leeftijd meegemaakt die ’s morgens weer graasden.”
“Ik ook. Dan wachten we. Of moet je weg?”
De H. kwam overeind. “Als ’t mag, blijf ik.”
“Vanzelf.” Mijn opa doofde zijn lantaarn. “Blij dat je er bent.”
Binnen opende hij een nieuwe fles cognac.
“Ik ga maar naar bed,” zei mijn oma. “Jullie hebben wat je nodig hebt. Ik hoop dat het goed komt. Dag dokter.”
Ze opende de deur tussen ons gezin en de klok. De laatste keer dat ze eerder dan haar man was gaan slapen, was onherinnerbaar. Hij ging al jaren omstreeks half acht naar bed, stond nooit op na half zes.
Ze zaten weer tegenover elkaar, in die tent van licht, de roezige warmte van de kachel. Opa schonk cognac in borrelglazen.
“Proost,” zei De H., stem gedempt.
“Je kunt gewoon praten,” zei opa. “Zo gauw ze d’r hoorapparaat af doet, is ze zo doof als een kwartel.”
Ze dronken en praatten, pruimden en rookten, liepen om het half uur naar Bruun. Elke vijfde seconde zwiepte vuurtorenlicht over Het Eiland. Aan de hemel stonden sterren die ze op het vasteland niet kenden.
Tegen elf uur gaf De H. het paard opnieuw twee injecties. “Hij lijkt stabiel,” zei hij. “Als we hem de nacht door krijgen, moet ik het nog zien.”
Ik weet niet of mijn opa fantaseerde dat hij Bruun, wanneer ze voor de zoveelste keer naar buiten kwamen, zou zien staan, zijn hoofd naar hen toe zou zien wenden. Hij hield de lantaarn zo dat hij, aan de rand van de op het paardenlijf vervormende lichtschijf, Bruuns oog kon zien. Het keek niet langer angst en vragen, maar staarde afwezig naar iets in zijn hoofd.
“Hij vecht,” zei opa.
De mannen liepen naar de G.H. Dronken en praatten, pruimden en rookten. Mijn opa vertelde over zijn jeugd, de snorrenbeker waaruit de hoofdonderwijzer van de Middeninse basisschool koffie of thee dronk. Ze lachten. Om het half uur naar Bruun, die, zich hun aanwezigheid schijnbaar niet bewust, blééf vechten. Elke vijfde seconde een lichtzwiep. Aan de hemel sterren die zelfs Eilanders zelden zien. Het stormde sterren.
Cognac. Shag. Pruimtabak. Bruun. Kolenwarmte. Cognac. Mijn opa vertelde over de oorlog en over zijn tweede kind, mijn oom H., dat voorgoed in een psychiatrisch ziekenhuis ‘aan de wal’ verbleef; iedere zondagmorgen reed mijn moeder haar vader naar de zeven uur-boot en iedere zondagnamiddag wachtte ze hem op het havenplein weer op. Eind ’73, tijdens een der autoloze zondagen, werd ze tegen 06:30 bekeurd.
Bruun. Cognac. Tussen 02:30 en 03:00 vertelde De H. dat zijn vrouw op Het Eiland niet kon aarden. Ze had Duits gestudeerd, miste mensen van wat ze “mijn niveau” noemde, wilde doceren, maar niet aan de plaatselijke Mavo, LHNO of Lagere Tuinbouwschool. Hij, daarentegen, wilde Het Eiland nooit meer verlaten, met als gevolg een zich mager rokende en ontoerekeningsvatbaar zuipende echtgenote, wier verwijtgekijf hij ontweek.
“Soms,” zei De H., “weet ik het niet meer.”
Mijn opa, - van een der vele generaties die Vrouw als ’s Mans hoer, kokkin, kinderwerpster, schoonmaakster, secretaresse en verpleegster beschouwden, - wist niets te zeggen waar zijn gast iets aan had.
Omstreeks 05:00 leek Bruun er niet slechter aan toe dan daarvoor. Een half uur later was hij dood.
De mannen stonden bij zijn buik. Opa’s lantaarn bescheen het gras naast zijn rechterklomp.
Elke vijfde seconde licht over hen en het paard. Sommige sterren waren er niet meer.
“Komt er een ander?” vroeg De H.
“Dit was de laatste.”
Ze keken naar Bruun.
“Ik ga te kooi,” zei opa.
“Moet ik hem laten ophalen?”
“Als je wilt.”
Ze gaven elkaar een hand.
“’t Beste,” zei De H.
“Hou je taai.”
Opa liep naar de G.H. Tot mijn grootouders naar een rijtjespand verhuisden, bleven de gordijnen op het zuiden onaangeroerd.

donderdag 15 november 2007

Nieuwe oude indrukken (door Frank)

Vandaag was het oud en nieuw. Daar is heus geen december of vuurwerk voor nodig. Gewoon een hele bak indrukken, da's ruim voldoende.

Ik sta nooit vroeg op. Dat is niet per sé een keuze, meer iets dat zichzelf over de jaren heeft afgedwongen. Vandaag stond ik vroeg op, met tegenzin. Snel douchen, snel eten en op de fiets naar school. Het vroor nog of had dat vannacht gedaan. Onderweg waren een paar slootjes bevroren. Er hing nevel over weilanden en mijn adem werd onmiddelijk een wolkje dat voor mijn gezicht bleef hangen. Door die mist ben ik terug in de tijd gereden.

Naar de stad waar ik geboren ben, op de basis- en de middelbare school heb gezeten. Lange dagen in klaslokalen en tussendoor soms een gymles. De stad waar ik heb leren rugbyen.
Vandaag stond ik om half negen voor de deur van een basisschoolgymzaal. Het was vroeg en koud en ik had geen idee wat de dag nog brengen zou. Net als toen.

We gaven een rugbyclinic aan groepen 3 t/m 8. Rugbyclinic is hier vooral een duur woord voor proefles. Of lokkertje, om nieuwe jeugdspelertjes naar de club te krijgen.
Ze hebben een bal met een heel gekke vorm overgegooid en gebruikt om tikkertje mee te doen. Ze hebben hard ingelopen op stootkussens en zijn allemaal getackled op de grote mat. En toen mochten ze een echte oefening doen, zoals we die ook op training. Compleet met opdrukken.
(Opdrukken is hier een verzamelnaam voor allerlei 'vormen' van opdrukken, met goede bedoeling.)

Volgens mij heeft iedereen het naar zijn zin gehad. Het was een bad van nieuwe ervaringen voor de kinderen. En hoe echter het eruitzag, met een echte bal en een echt stootkussen, hoe meer ze erop los gingen. Het was natuurlijk ook superinteressant, allemaal mensen van buiten de school in de les.

We zagen acht groepen in totaal. (Wat zijn de docenten jong!) Totaal verschillend. Sommigen mochten eerst lekker rondjes rennen, anderen werden direct de bank op gedirigeerd en moesten stil zijn tot we begonnen. Er was een groep waarbij een kind dat niet meedeed het verzamelpunt was voor mobiele telefoons. Een klas die gefaseerd de kleedkamers weer in ging. ('Iedereen met rood in zijn kleren, rugbyrood! Nu iedereen met blauw in zijn kleren, rugbyblauw! En roze, rugbyroze!' Rugbyroze?) En één waar de jongens en de meisjes apart de oefeningen moesten doen. We zagen het ADHD'ertje en het jongetje met Down-syndroom. De jongens in voetbalshirts en de meisjes in balletpakjes.
En voor alles, werkelijk alles, blijkt een regeltje. Een protocol, een 'zo doen wij dat altijd', waar onze les een spannende uitzondering op was. Daar heb ik als basisscholier nooit bij stilgestaan, het sprak voor zich.

Als er al zoveel verschil zit binnen één school, hoe verschillend wordt het dan wel niet als alle scholen anders zijn. Als sommige scholen wel vanuit een religieuze basis werken en andere weer niet. Niet alleen de leraren met eigen persoonlijkheden, maar ook de filosofie van de school, de houding van ouders, ouder- en medezeggenschapsraden, directeuren en andere betrokkenen. Het duizelt me.

Ondertussen zijn er nu een paar lezers die denken 'Dat had ik je zo ook wel kunnen vertellen. Zo zitten basisscholen in elkaar.' Klopt. Maar ik ging vandaag terug naar school en kwam er net pas achter.
Die kinderen vandaag had ik kunnen zijn. Ik was ze een beetje. Ik heb mijn mini-mij een paar keer voorbij zien komen. Een blond jongetje, een beetje verlegen maar heel ijverig. Soms rende hij in groep 3 rondjes, soms luisterde hij in groep 8 heel serieus naar de trainer. Vanbinnen steeds genietend van al het nieuwe dat voorbij kwam.

De dag sluit ik gepast af, met het toetje waar zus en ik vroeger moorden voor gepleegd zouden hebben. Warme custardvla. Met vel.

woensdag 14 november 2007

Escape from Canna (door Ludo)




Dag beste Canna luisteraars. Het is herfst. Ook op Canna. De enorme populatie bruine ratten verschuilt zich momenteel ergens in het rotsgebied van het eiland. BDT, koningin van ons eiland, verschanst zich al een week in haar paleis. De hofdichters EvdV en KS hangen wat depri rond de open haard, die nu 24 uur per dag aan is, al was het maar om natte jassen te drogen. Overigens ruikt dat, vind ik, lekker als een jas wordt gedroogd door de warmte van het haardvuur.

Maar, beste luisteraars, er is hoop. Het weer gaat de komende dagen omslaan en zal een licht winters karakter hebben. Niet dat wij op Canna daar wat aan hebben, want binnenwateren kent ons eiland niet.

De laatste tijd hoorde ik deskundigen voorspellen dat we weer een ouderwetse winter gaan krijgen. Heerlijk. Ik stel dus voor wij -de nieuwe inwoners van Canna- ons, als de vorstperiode daadwerkelijk aanbreekt, per heli naar Nederland laten brengen. Preciezer: Leeuwarden, alwaar wij de eer van Canna hoog gaan houden bij de Elfstedentocht van 2008. Klapschaatsen (Bibi, Frank, Alexander), Noren (Edward, Jeska, Tessel), houtjes (Ludo, Kees) worden deze week alvast uit het vet gehaald en geslepen.

Hoera, het wordt winter!

Nuance of leiderschap (door Ludo)




Eindelijk weer eens een leuke Pauw en Witteman. Een minister die de inhoudelijke nuance zoekt. En Jort Kelder. Twee verschillende standpunten. Mijn eigen mening doet er even niet zoveel toe. Ik vind vooral het gegeven interessant of een minister leiderschap en daadkracht moet tonen. Of, in alle polarisatie om haar heen, een genuanceerd geluid.

Bekijk het fragment hier

dinsdag 13 november 2007

Tussendoortje uit de boot (door Alexander)



Dit is een van de spannendste sportmomenten die ik ken. Ook al heb ik het al heel vaak gezien. Het komt uit 1999 en is een befaamde race op de Bosbaan te Amsterdam, we kijken mee vanaf het hoofd van de stuurman, aan boord van de Nederlandse 'acht'. Let vooral ook op de aanmoedigingen van de coach, die het de hele tijd over het aantal ingelopen 'roeiplaatsen' heeft (één ingelopen roeiplaats betekent: de afstand van één roeier in een concurrerende boot is gewonnen). Dit is aanmoedigen zoals aanmoedigen bedoeld is...

Tussendoortje uit Marokko (door Edward)

Dit is een van de mooiste liedjes die ik ken. Maar ik heb het dan ook al heel vaak gehoord. Het komt uit 1980 en was de enige inzending ooit van Marokko voor het Eurovisie Songfestival. Het orkest wordt geleid door Rogier van Otterloo en de zangeres is een piepjonge Samira Ben Said die later als Samira Said een zeer grote popster is geworden in het Arabisch taalgebied...

maandag 12 november 2007

Wild opgaan (door Alexander)

Cellist David zit in een bus in Friesland, zijn vriendin,violiste Judith, in Wenen. Ze bellen elkaar. Judith vraagt wat hij vanochtend gedaan heeft. David: ‘Nou, eerst hebben we uitgeslapen en daarna zijn we wild opgegaan…’ – opgaan, niet opstaan. Wild opgaan.

Aan het begin van de prachtige documentaire Wild op klassiek, die gisteravond op tv was bij Het Uur van de Wolf (vrijdagmiddag wordt hij herhaald), kregen we te zien wat wild opgaan betekent. Een grote witte touringbus stopt op een zomers dorpspleintje, waar Sjaan en Trees op een bankje zitten te klessebessen, terwijl hun kleinkinderen ravotten, er lopen straaltjes zweet over de gezichten van twee stratenmakers. De deuren van de bus gaan open en de inzittenden stormen naar buiten. De jongeren slepen met vioolkoffers, gooien de laadruimte open en trekken de bagage eruit. Drie minuten later staat er een compleet orkest te spelen op het pleintje. Klassieke muziek, voor de toevallige voorbijgangers.

Dit is de wereld van het Ricciotti Ensemble. Een vriendin van mij speelt erin mee en Dorien Janssen maakte er een prachtige documentaire over. Zij volgt het orkest tijdens een tournee – en ‘wild’ móet er wel ‘opgegaan’ worden, het moet wel snel, want vergunningen voor straatmuzikanten hebben ze niet. Klassieke muziek moet voor iedereen zijn, niet alleen voor stijf concertgebouwpubliek, ook voor toevallige voorbijgangers. Daarom gaat de tournee van het Ricciotti niet langs zaaltjes met kaartjes op stoelnummer, maar langs asielzoekerscentra en gevangenissen.

‘Dat gaat nog wel effe duren,’ zegt een uitgezakte vrouw. Ze tuurt naar buiten, ziet de witte touringbus door de hekken van haar gevangenis komen. Alle muzikanten worden gefouilleerd. Maar even later staan ze voor de gevangenen te spelen, buiten op het plaatsje, in een rookwalm van sjekkies, voor een wat ongemakkelijk kijkend publiek. Maar als de noten klinken beginnen sommige gevangenen al te wiegen op hun stoeltjes.

Bij het slotnummer mag Achmed – tenger, geel shirt, weinig voortanden – de dirigent zijn. ‘Succes, Achmed!’ zegt het Ricciotti in koor. Achmed wappert wat onwennig met het dirigeerstokje, soms snel, soms traag, en hij merkt dat het effect heeft. De muzikanten springen, zwieren of sleeeepen met zijn ritme mee. Langzaamaan komt er steeds meer van Achmeds tandeloze grijns tevoorschijn. De uitgezakte vrouw glimlacht zoals ze waarschijnlijk niet vaak glimlacht.

Dat is het Ricciotti. Violiste Judith ging in haar eentje naar Wenen om op topniveau masterclasses te krijgen. Cellist David mist zijn vriendin en mag een nummer aan haar opdragen (‘Succes, David!’). Wat moet het mooi zijn, spelen en leven bij het Ricciotti.

zondag 11 november 2007

Nachtmerrie (door Tessel)


Ik was ´s avonds een boek aan het lezen. Het was best wel een eng boek. Het gaat over een vrouw die werkt met gestoorde criminelen. Op een dag is ze aan het praten met een verdachte, opeens springt hij op en trekt een mes. Het mes laat een litteken op haar gezicht achter langs haar mond. Die nacht heb ik een nachtmerrie dat ik zo’n litteken heb over mijn mond heen. Ik kan niet meer praten, niks meer. Ik denk de hele tijd over wat ik niet meer kan nu ik zo’n litteken heb. Een echte nachtmerrie dus.
De volgende dag brandde ik de bovenkant van mijn hand aan de oven. De brandwond is een rechte streep. Op school gaat alles normaal. Iemand tekent op mijn hand wat wel vaker voorkomt. Ik kijk naar mijn hand en zie een meisje met een strikje in haar haar. Als ik beter kijk zie ik dat mijn kleine brandwond op mijn arm de mond vormt van het meisje. Precies zoals ik had gedroomd. Ik schrok heel erg natuurlijk. Want degene die het had getekend wist natuurlijk ook niets over mijn nachtmerrie van die nacht.
Als je zoiets meemaakt denk je toch is dit toeval of het lot? Ik denk nog steeds dat het toeval is. Ik bedoel: het kon toch niet zo zijn dat dit moest gebeuren? Ik blijf denk ik voor altijd geloven dat het lot niet bestaat.

zaterdag 10 november 2007

Onmogelijke lijstjes (door Edward)

Bibi's bericht vanuit de USA laat nog even op zich wachten, daarom maak ik jullie deelgenoot van iets onzinnigs.
Namelijk: mijn onmogelijke lijstjes-manie.

Die gaat zo:
ik zie een jongen op straat lopen die spuugt. Die kwat. je weet wel, gggt pf. En dan denk ik: als je nu al dat kwat wat die jongen ooit in zijn leven heeft gespuugd bij elkaar zou halen, hoe hoog zou de golf dan zijn?

Of ik zie een lippenstiftbesmeerde mevrouw, en ik denk: hoeveel meter lippenstift heeft deze mevrouw al weggesmeerd? Zou het een staaf van tien meter zijn? Van honderd? Kun je die lippenstiftstaaf als een lantaarnpaal overeind zetten?

Deze onmogelijke lijstjesmanie begon volgens mij toen ik in de eerste klas van de basisschool zat. ik weet nog dat ik een keer op het schoolplein liep en dacht: hoeveel verschillende gezichten zijn er? God kan toch niet steeds maar weer nieuwe maken? Zou er een boek te maken zijn van alle basisgezichtmodellen? Hoe dik zou dat boek dan zijn?

Herkennen jullie er ook maar iets van? Of ben ik gewoon raar?

Enige herkenning vond ik in elk geval bij de kunstenaar Merijn Bolink. Google hem eens... Een van zijn projecten was dit: hij had alle symphonieën van Beethoven samengeperst tot één enkele noot. Als je, tijdens een expositie in het Groninger museum destijds, langs een gat in de wand liep waaruit die ene noot opklonk, dan had je dus alle symphonieën van Beethoven gehoord.

Kijk, daar geniet ik dan dus van.

Jeska kijkt terug: Eetymologie

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 9 november 2007

Bruun VII (door Kees)


Opa had het niet op telefoneren dus belde oom J. de dierenarts. Opa luisterde staand, op door mijn oma gebreide sokken, zijn zeemanspet nog op. Hij droeg het beige corduroy colbert dat hij, wanneer het niet echt koud was, als buitenjas gebruikte.
“Hij komt er aan,” zei J., hoorn nog in de hand, waarop zijn vader niet: “Ik ga meteen terug”, maar: “Ik gaan metien verom.”
Uiterlijk hadden ze veel gemeen. Lange, slanke, pezige mannen met een forse smalle neus en, boven het hoge voorhoofd, een vrijwel identiek gevormde haargrens. Innerlijk deelden ze zoveel als een adelaar lijkt op een giraffe.
Opa verliet het huis, schoof zijn klompen aan, stak de lege weg over, beende oom A.’s boerderij voorbij en liep Het ’s Zomers Altijd Schemerige Pad op. Hier, onder het takkendak, waar zijn klompen nauwelijks geluid veroorzaakten, was het schemerduister, maar voorbij het einde van het pad zag mijn opa, in bijna witte grondnevel, het donker silhouet van Bruuns liggend lichaam.
Opa naderde hijgend. Grijze adem ijlde van tussen zijn dunne lippen. (Sigaretten had hij nooit gerookt, wel sigaren; de laatste jaren verkoos hij pruimtabak.)
Het paard leefde, maar had zich zo te zien niet verroerd. Zijn bolle flank zette langzaam uit, viel terug, wachtte, begon een volgende moeizame heffing.
Opa knielde bij Bruuns hoofd. Het oog zocht zijn gezicht. Keek, maar leek tezelfdertijd in vragend beslag door iets wat zich elders in het lichaam voltrok.
Over het ’s Zomers Altijd Schemerige Pad naderden twee koplampen. Hun licht schoof naar de man en zijn paard, omvatte hen, witte de nevel rondom. Alsof de aarde smeulde.
De auto stopte, maar het licht werd niet gedoofd. Erdoorheen rende nu een zwarte gedaante, tas in zijn hand. W. de H., ‘s Eilands enige dierenarts, viel naast mijn opa op zijn knieën.
Hoewel ‘van de wal’, was De H., eind 30, een gerespecteerd en zelfs geliefd lid van de gemeenschap, - juister: gemeenschappèn. Op Het Eiland (± 240 km², circa 4.500 inwoners) werden drie dialecten gesproken, - Westers, Oosters en Middenins. Wie in een van deze ‘taalgebieden’ was geboren, voelde zich Eilander, maar méér nog Wester, Ooster of Middeninner. Van de weinigen die zich, voor ieders gevoel, boven de partijen bevonden, was W. de H. er een. Veeleer luisteraar dan prater, te allen tijde zijn aimabele ‘zelf’, was hij, met zijn rossige baard en leeuwenkop, op een privé-soiree van burgemeester of bankdirecteur (beiden West) even graag gezien als in het woonkamertje met bedstee van een Ooster keuterboer.
Mijn opa en De H. hadden elkaar niet eerder ontmoet, maar beleefdheden bleven achterwege. Op hun knieën bij Bruuns hoofd, schouder aan schouder in avondmist en koplamplicht onder de duisterende Eilander hemel, stelde De H. korte vragen, die mijn opa korter beantwoordde. Zich op zijn knieën verplaatsend, hanteerde De H. stethoscoop en thermometer, gaf hij Bruun drie injecties. Daarna zat hij op zijn hakken, - bovenlijf recht, handen op zijn bovenbenen, - en overzag hij het paard.
“Meer kan ik nu niet doen. We moeten afwachten.” Hij keek naar mijn opa. “Hij is oud.”
Opa knikte. Onhandig streelde hij Bruuns hoofd. Toen kwam hij abrupt overeind. “Koffie?”
De H. liep naar zijn auto om de koplampen te doven. Opa keek neer op Bruun en zei iets. Hij fluisterde niet, nooit, maar wat hij daar zei, zei hij zachter dan ik hem voor- en nadien ooit heb horen spreken.
Door het bijna donker naar de G.H. Aan gene zijde van de woonkamerramen brandden lampen. Mijn opa was De H. toen al toegenegen. Deze jongeman hield van paarden, verstond zijn vak, vroeg noch zei wat er niet toe deed. Een kerel waar je wat aan had.
Mijn grootouders’ langwerpige woonkamer was te groot om door één kolenkachel te kunnen worden verwarmd. Daarom stonden er twee, - een bij de westelijke muur, tussen de deuren naar respectievelijk keuken en hal, dichtbij de eettafel, - en een halverwege het vertrek, bij de twee donkergroene stoelen, de donkergroene bank, het salontafeltje. Middenin de kamer verbond een zilverkleurige pijp, doorsnee > 20 centimeter, de blauwig grijze kachel met het hoge plankenplafond.
In het koude halletje met de slordig grijs gestuukte muren stapte mijn opa uit zijn klompen en trok De H. zijn rubberlaarzen uit.
Toen de mannen de woonkamer binnenkwamen, zat mijn oma, boezelaar nog voor, klein en verloren op de bank, naast het dressoir waarop de zwartwittelevisie, die ze natuurlijk niet had aangezet. De H. liep naar haar toe en stak zijn hand uit. Oma nam hem tussen haar ruwgewerkte, hoogbeaderde handen.
“Redt hij het?”
De H. boog zich voorover, keek in haar ouderdomsbleekblauwe ogen. “Ik weet het niet. We hebben gedaan wat we kunnen en nu moeten we afwachten.”
Mijn opa zette zich in zijn stoel. “Ga zitten, De H.” En, tot mijn oma: “Dokter wil graag koffie.”
“Dan gaan we dat maken.” Ze kwam overeind en liep, noodgedwongen langzaam, toen al een fractie onzeker, door de voor de helft verlichte kamer naar de grote, onverwarmde kampeerboerderijkeuken - twee aanrechten - om de fluitketel op te zetten.

(Wordt vervolgd)

woensdag 7 november 2007

De Burcht (door Ludo)




Het verenigingsgebouw in ons dorp heet "De Burcht". Het ziet er zeker niet uit als een burcht. Eigenlijk een lelijk gebouw uit de jaren '60, maar wel één met een functie. De Burcht bindt en bond het dorp door feesten en partijen, begrafenissen, shows en natuurlijk de viering van Sinterklaas.

En nu wordt De Burcht gesloopt, omdat het parkeerterrein van de C1000 vergroot moet worden.
Op spectaculaire wijze neemt het dorp deze weken afscheid van De Burcht. Er is een voorstelling gemaakt, ter afscheid. Het decor is De Burcht zelf. De tribunes staan voor het gebouw en in, voor en op De Burcht speelt het verhaal zich af. Een prachtig requiem voor een gebouw.



Zondagavond gingen wij naar de voorstelling. In anderhalf uur ontstaat een fata morgana van bijna vijftig jaar dorpsgeschiedenis.

Thuisgekomen dacht ik vooral aan de functie van een dergelijk gebouw; is dit nu kenmerkend voor deze tijd dat samenbindende elementen verdwijnen? Of moet ik het positief zien, in het licht van vernieuwing? Neemt iets anders de functie van samenbinden over?

En ik weet het nog steeds niet.

dinsdag 6 november 2007

Symphonica in Rosso (door Edward)

gisteren verzeilde ik op het laatste moment bij een van de grote concerten die paul de leeuw in het gelredome in arnhem geeft - ze heten symphonica in rosso - alles zong hij - ik heb je lief - blijf bij mij - ik wil niet dat je liegt - voorbij - de steen - vleugels van mijn vlucht - nu ja nog veel meer - maar het was overdonderend - wat bijvoorbeeld - dit bijvoorbeeld - de tien korte filmpjes die hij gemaakt had om voor het concert af te tellen - negen filmpjes waren van zijn typetjes - en een filmpje was van zijn twee kinderen die riepen: doe je best papaaaa - edsilia kwam haar songfestivalliedje zingen - met originele dansers en originele jurk - paul bracht een prachtige ode aan robert long door longs meest indrukwekkende lied te zingen - namelijk flink zijn - jan smit zou komen, maar die was ziek - daarom zong adje als de morgen is gekomen - simone kleinsma was te gast - paul bracht een hommage aan majoor bosshardt - met een dansgroep in krantenkleding gehuld zong paul de grote copyrette - dat is history repeating van shirley bassey in een nederlandse versie - met vele blazers - sowieso was alles met groot orkest met vele strijkers en blazers - ook te gast marco borsato - ik ben bekeerd wat borsato betreft - wat een entertainer - hij zong precies die drie liedjes die ik goed van hem vind - rood, binnen en vooral ik leef niet meer voor jou - er waren allerlei toegiften - de hele gelredome was voortdurend in prachtig rood licht gehuld - en iedereen zong alles mee - en nu pas begreep ik hoezeer paul de leeuw ons nationaal cultuurgoed is - dat de avond zeer identiteitsbepalend nederlands was - sorry voor dit onkritische verslag - maar het was zo leuk - de gelredome een bak vol blijheid - ja - trouwens bibi is vandaag naar san francisco vertrokken - waarover ze zaterdag zal bloggen - we hebben dus geruild snap je

maandag 5 november 2007

De tweede keer (door Alexander)

Een liefhebber van een stoommaaltijd van Albert Heijn – om precies te zijn: Farfalle mascarponesaus met courgette en tomaat – mag hem komen halen. Hij staat hier nog een paar dagen vers te zijn in de koelkast, zonder dat hij opgegeten kan worden. In de koelkast van mijn nieuwe studentenhuis. Ik had de maaltijd gekocht zodat ik na een avond roeien niet nog eens met pannen en spatels in de weer zou hoeven. Maar toen was ik vergeten dat de stoommaaltijd onbereidbaar was, omdat we geen magnetron hebben thuis.

Zij die beweren dat alles draait om de eerste keer – de eerste keer naar school, de eerste keer echt zeer driedubbel verliefd, de eerste keer op jezelf wonen – vergeten de tweede keer. Die is minstens zo indrukwekkend. De eerste keer ben je puur in je onervarenheid, maar de tweede keer minstens zo puur in je ervarenheid. Het instrumentarium om het de tweede keer beter te doen, heb je in handen, maar het toepassen ervan gaat nog lekker stuntelig.

Thuis, dat is mijn nieuwe huis. Ik woon sinds kort voor de tweede keer op mezelf. Vrijdag trok ik in bij de engelachtige jongedames die mij een kamer aanboden en ik zit nu te schrijven, binnenshuis kamperend, kleermakerszittend op een matrasje, in een meubelloze (maar gisteren vers bevloerde) kamer. Het is wennen. Het is niet zo wennen als de eerste-keer-op-mezelf-wonen was, maar het is wennen waarvan je niet meer verwacht had dat het wennen zou zijn. Op mezelf wonen, dat kon ik toch allang. Dacht ik.

Maar ik sliep slecht, de eerste nacht. Ik kon niet meer vertrouwen op het aanzwellende geroezemoes van een ontwakend ouderlijk huis, dus moest ik mijn wekker zetten, ik had bij het krieken van de zaterdag een roeiwedstrijd. Om half drie, vier, zes en zeven uur schrok ik op uit mijn slaap, bang dat ik door mijn wekker heen was geslapen. Alsof mijn wekker het in een nieuw huis ineens niet meer zou doen.

Vooral mijn nieuwe huisgenoten zijn nieuw. Hoe moet ik met ze omgaan? Engelen zijn ze, nog steeds, maar ze zijn andere mensen dan mijn vorige huisgenoten. Voorbeeld. De engelen hebben overdag hun kamerdeuren dicht. Tuurlijk, omdat ze studeren en/of vriendje op bezoek is, maar aan de gracht hadden we nooit onze deuren dicht, we hopten elkaars kamers in en uit. Ja, als ik aanklop word ik hartelijk binnengelaten, zo is het dan weer wel, maar ik moet dus wel aankloppen.

Het verandert vast nog. Als ik niet meer kampeer, als mijn meubels er zijn, als ik met mijn huisgenoten gewoontes ontwikkel, grappen, huisgenotendingen. Als ik onthoud dat we geen magnetron hebben. Ik moest na het roeien dus nog met pannen en spatels in de weer. Maar brood met gebakken ei vult een roeiersmaag overal even goed.

zondag 4 november 2007

Veeteelt (door Bibi)

Gisteren viel mijn favoriete tijdschrift weer in de bus. Daarin lees ik over boeren die emigreren naar Canada en Nieuw-Zeeland. Daarin lees ik hoe je staartenschurft beter kunt bestrijden en wie wat in medialand iets over koeien heeft gezegd. Dat is de rubriek: Koeienbloempjes. Ik kom mezelf er ook wel eens in tegen.

Maar het allermeest houd ik van de advertenties.
'Tellus, de kracht van dracht. Wij rekenen geen extra kosten voor herinseminatie en reservering van sperma.'
of
'Bij aankoop van 100 doses fok- en/of wachtstiersperma naar keuze, onvangt u naast 20 gratis doses een TomTom-navigatiesysteem.'
of
'Ki-dienstverlening. Meer dan insemineren!
-insemineren
-stieradvies
-drachtcontrole (rectaal of scannen)
-tochtcontrole
-vruchtbaarheidsattentie
-drachtwacht'

Maar de winnaar van deze week is:

'SiryX-sperma van Fabian is nog vlot beschikbaar. Gebruik het ook op uw pinken.'

Ten slotte lees ik in de rubriek Veeteeltvenster dat Claudia 31 is gesneuveld. In een record tempo wist zij binnen tien jaar 100.000 kilo melk te geven. Op de dag van haar sterven stond de teller op 142.665 kilo melk (nooit liters, maar kilo's.) In 2003 en 2004 was ze Neerlands meest productieve koe.

Ten slotte wil ik jullie de sterke kanten van de stier Seneca niet onthouden:
'Seneca, benenspecialist uit spijkerharde koefamilie:
-Best beenwerk
-Goede klauwen
-Zeer sterk beengebruik
-Hoge achteruiers
Wij adviseren Seneca met name op de dochters van Etazon Slogan en Newhouse Sneeky.
Wel letten op: laatrijpheid.

PS: het lukt vandaag niet foto's toe te voegen.
PPS: volgende week is Tessel er weer.

zaterdag 3 november 2007

Bedelen 3 (door Edward)

Een tijd geleden schreef ik over het bedelen in Parijs. In deze posting. Ik had het daarbij ook over een dame met hoofddoek die als een moderne madonna in een grote lege gang geknield zat. Dat niemand haar iets gaf, omdat je dan zo onhandig moet bukken en vooral omdat iedereen het ziet. en dat zijzelf ook helemaal geen contact maakte, ze staarde alleen maar naar haar eigen opgehouden handje.

Ze zit er nog steeds, en afgelopen week gebeurde dit. Ik kwam de lange, marmervloeren metrogang in en zag haar al van ver. Opnieuw straalde het helle neonlicht over haar heen en opnieuw keek zij niemand aan en keek niemand haar aan. Iedereen spoedde zich.

Maar opeens maakte zich een jongen van een jaar of 23 los uit de massa. Hij liep naar de bedelende dame en ging voor haar op zijn hurken zitten. Hij begon tegen haar te praten. Ze kenden elkaar niet, dat was duidelijk, en de hoofddoekmadonna schudde haar hoofd. Nee, schudde ze, nee. Maar de jongen bleef praten. Hij legde zijn hand onder die van haar, onder haar open bedelhand dus. Hij argumenteerde verder, en eerst weer schudde de madonna nee, maar daarna hief ze toch haar hoofd. Ze keek hem aan, heel voorzichtig, met een schuine blik. De jongen stelde nog één vraag, legde heel behoedzaam zijn hand op haar schouder, en langzaam, langzaam kwamen ze samen omhoog.
En liepen weg.


En nu denk ik steeds: wie was die engelachtige jongen, die toch gewoon een aktetasje bij zich had?
Wat zei hij tegen haar?
En vooral: door wie of wat was hij gezonden?

Ziek (door Edward)

ZIEK
gedicht geschreven na het zien van het schilderij 'De herstellende' ,
van de Finse Helene Schjerfbeck, 1888.

Wist jij dat je een binnenste had?
En wat er precies in dat binnenste zat
dat jou heeft neergetrokken
op je bed,
dat je de zon uit heeft gezet
en dagenlang tussen de wanden
van je kamertje
heeft doen belanden?

Wie ziek is,
is een standbeeld
dat zichzelf heeft omgegooid.
Wie ziek is,
is een plantje
dat zichzelf heeft afgeplukt.

Dus hoe moet je geloven
dat het je ooit weer lukt
om op te staan,
met voeten van cement?
Dat je ooit weer
een genezen bloempje bent, dat
met haar blaadjes er weer aan
terug de tuin in rent?

Dans (door Edward)

Er zijn van die vrolijke feesten, waar iedereen uiteindelijk aan het dansen slaat. Opa danst met oma, of met de buurvrouw van oma. Tante Helga danst met Oom Benno, en de puberkinderen uit Mijdrecht springen om de andere puberkinderen uit Mijdrecht heen.
Oftewel: soort danst met soort.

Maar wat gebeurt er soort opeens met onsoort begint te dansen? Dan wordt het pas écht feest!
Zoiets is gebeurd op een cd die nog maar twee weken uit is, maar nu al over de hele wereld in cd-spelers cirkelt.
Die cd, hij heet Raising Sand, werd gemaakt door Robert Plant en Alison Krauss.
Krauss is de Grote Jongedame van de traditionele country en bluegrass-muziek, en Robert Plant is van Led Zeppelin, laten we zeggen, heel ándere muziek.
Onder leiding van meesterproducer T-Bone Burnett hebben ze nu een duettencd opgenomen en die is moooooooi, mooooooooooooi, moooooooooooooooooooooooi!

Een grote boze meneer met lange wolvenkrullen danst met een streng porseleinen meisje. Zo voelt deze cd, en iedereen staat met open mond langs de dansvloer te kijken. Het is een respectvolle dans, daar van die twee, of zoals de cd-hoes het uitdrukt: a courtship dance. Hofmakerij.

Alles klopt. De pure instrumentatie, de liedjeskeuze (van de Everly Brothers tot aan Tom Waits), de arrangementen, de mix. Hoogtepunten zijn er te over, maar luister op de website van dit onverwachte koppel vooral naar songs als Sister Rosetta goes before us en het smekende Robert Plant-liedje Please read the letter.

Of vertrouw me gewoon en koop de cd vanmiddag nog.

Jeska kijkt terug: Natuur zal kunst...

Jeska blikt terug op de afgelopen Canna-week. Er rust copyright op de tekening. Kijk ook eens op www.jeskaverstegen.nl

vrijdag 2 november 2007

Bruun VI (door Kees)


Aan de afmetingen van mijn grootouders’ tuin besteedde ik eerder de woorden “voetbalveld of twee”. Die van het door hen bewoonde pand daarentegen, bleven tot vandaag onbenoemd. Laat ik zeggen dat een gezin met 14 kinderen er alleszins comfortabel had kunnen wonen, zodat het voor een echtpaar op leeftijd aan de ruime kant was, maar dat “op leeftijd” wordt door mij onmiddellijk geschrapt daar ik in vooralsnog onbereikbare verten en tezelfdertijd pal naast me mijn opa grommen hoor. Hij háátte het woord ‘oud’ en al zijn synoniemen, spotte en vloekte ze op afstand, van waar ze hem als angstige deurwaarders gadesloegen want opa was een begenadigd vloeker. Nooit hoorde ik een ‘godverdomme’ het zijne qua hartstocht en overtuigingskracht benaderen, laat staan evenaren.
Achter voorgaande zin wilde ik er een ter informatie over opa’s stem, - waarom die zich bij uitstek leende tot vloeken als bliksemklappen, - maar in plaats van woorden gewerd mij het besef dat ik me zijn stem niet herinner. Hetgeen me gedurende enige tijd van verwarbazing vervulde.
Mijn grootouders bewoonden de begane grond van een voormalige kampeerboerderij, G. H. geheten, met op de eerste verdieping 15 slaapkamers, waarin de ijzeren stapelbedden, dunne matrassen en opgevouwen dekens zelden in hun vergetelslaap werden gestoord. De smalle bruine trap tussen hoge houten wanden, - in permanent schemer wentelde hij na enkele meters linksom, naar de overloop: - een ook weer immer schemerige gang, waar 15 deuren op uitkwamen.
Wat je in die kamers, op of onder die bedden, niet kon spelen, - hoe je er, temidden van eeuwig feestende badgastgeesten, kon dwalen en dromen. Toch ging ik er niet vaak naartoe. In m’n eentje voelde ik me er niet geheel op mijn gemak en mijn grootouders hadden liever niet dat ik er vriendjes mee naartoe nam. Vreemden immers, en: gebonk. Ik had er met mijn broertjes kunnen spelen, maar met hen, Min en Slap, speelde ik zelden van harte.
Met zijn rode pannendak stond de G. H. groot, hoog en oud op dat aan drie zijden omboomde grasterrein. Alleen de westzijde was open, - daar keek je zeven, acht kilometer ver, weilanden over, helemaal tot de vuurtoren in het destijds vijandelijke dorp.
Mijn grootouders beschikten niet over comfortabeliteiten als een badvertrek, centrale verwarming of warm stromend water. Zij, van omtrent 1898, waren staande, koude bewassing gewend. Ingeval van warm water-behoefte werd een ketel opgezet, maar geen Eilander man van hun generatie had durven bekennen zich ‘warm’ te wassen. ‘Warm’ was knieval, zwakheid: - kerels wasten zich koud.
Voor jonge kinderen gold dat gelukkig niet. Wanneer ik langer dan een nacht bij hen logeerde, plaatste mijn opa voor de kolenkachel een metalen teil halfvol koud kraanwater, dat door oma met kokende keteltjes tot een voor mij aangename temperatuur werd aangelengd.
Het voorgaande indachtig, zal het niet verbazen dat de G. H. niet op het telefoonnetwerk was aangesloten zodat mijn grootvader, die onmiddellijk had onderkend zelf niets voor Bruun te kunnen doen, zich over het ’s Zomers Altijd Schemerige Pad haastte naar iemand die wél een telefoon bezat: zijn oudste zoon - mijn oom - J.
Het Pad uit, linksaf, over het fietspad voorlangs de boerderij van oma’s broer A. en dan schuin oversteken. Daar stond mijn vaders levensmiddelenwinkel. Veel over te vertellen, maar Bruun moet zo langzaamaan óf sterven óf opstaan dus beperk ik mij tot de berichtgeving dat in het woongedeelte van het pand, - waar ik ben geboren, - oom J. resideerde.
Hoewel mijn grootouders’ familiewortels hen vele eeuwen diep de Eilander grond in ankerden, was hun eerstgeborene bijkans het tegenovergestelde van wat de goegemeente voor een Typisch Eilander Man hield. Oom J. las Literatuur, maar uitsluitend Engelstalige. Hij bezat méters langspeelplaten met geen andere dan klassieke muziek erin geperst. Aan de muren van zijn woonkamer hingen schilderijen die niets ‘voorstelden’. En hij reisde. Iedere winter verliet hij Het Eiland om zich naar meestal het Midden-Oosten te laten vliegen. O ja, oom J. had telefoon. Een bakelieten.