maandag 31 december 2007

Einde (door Bibi)

Ik heb een gewoonte:
fiets ik ’s avonds door de stad dan kijk ik vaak omhoog en bestudeer de verlichte ramen. Achter al die ramen wil ik wonen.
Zit ik in de trein naar de grens en snijden we dwars door de heide heen, dan kijk ik uit naar een passend hutje.
Rijd ik door een stilstaand dorp, drie keer raden. Daar wil ik wonen.
Ben ik op bezoek in een vreemd land, tuurlijk, ik fantaseer me in een tuin, zie me naast een stal, verheug me op een houten tafel in een keuken naast een houtkachel met een boek, met een pen, een schrift.
Mijn hals raakt uitgerekt bij het kijken naar de overkant.
Maar loop ik door mijn eigen straat dan voel ik niets. Geen verlangen, geen houvast, geen graagte. Gelukkig was er Canna, een mozaïek in zee waar ik graag kwam.

Maar ik moet terug. Terug naar mijn eigen straat, mijn eigen verlichte ramen, mijn eigen tafel -godzijdank van hout, terug op mijn eigen stoel.
Gisteren kocht ik in een deel van de stad, waar ik voor de verandering nu eens niet zou willen wonen, in een boekwinkel 1755 pagina’s aan studiemateriaal. In de kast staan ook nog zo’n 854 ongelezen bladzijden te wachten die me op weg moeten helpen bij het volgende boek.

Vannacht droomde ik van een kale vogel die zich langs de regenpijp liet zakken. Hij wurmde zijn enorme snavel tussen de balkondeuren, hipte op het voeteneind van mijn bed en begon als een gek op mijn donzen kussen in te hakken. Ik hield mijn handen voor mijn ogen terwijl hij doorhakte en de sloop aan stukken scheurde. Hij kraste oorverdovend terwijl hij bezig was. Daarna begon hij aan mijn dekbed. Binnen een paar tellen sneeuwde het veren om ons heen. Het was mooi zoals ze daar zweefden in het licht van de straatlantaarn. Ik hield mijn handen niet langer voor mijn ogen. Even keken de vogel en ik elkaar aan, daarna verdween hij weer, niet meer kaal maar wit geworden, en met trage vleugelslag. Ik overzag mijn aangevallen bed. Ik denk dat ik toen weer ben gaan slapen, want verder herinner ik me niks. Ik ben gaan slapen in een leeggehaald bed, terwijl ik al sliep onder een onaangeroerd dek.

Maar nu ben ik wakker en ik zeg tot ziens. En ik zeg dank jullie wel voor de warmte, voor de woorden, voor het gezelschap, voor de ramen waarachter ik samen met jullie toefde.
Haaa, luisteraars, Cannalieten, rest ons nog één vraag:

Wat doen we met de veerman?

Geen opmerkingen: