vrijdag 7 december 2007

Groenteboer des doods (door Kees)


Zondag opende ik in Den Haag een expositie. Toen ik nadien met een paar mensen stond te praten, werd ik aangesproken door een man in een donkergeel colbert. Hij was niet groot, maar had een rechte rug. Hij zei: “Ik doe veel met gedichten.”
Doorgaans leidt een dergelijke zin tot een voor mij stomvervelend gesprek, maar dankzij het applaus en de complimenten, alsook de witte wijn, bevond ik mij in ‘high spirits’ zodat ik de man met schijnbaar warme belangstelling vroeg uit hoofde waarvan hij 'veel met gedichten deed'.
“Ik ben,” antwoordde hij, “begrafenisondernemer. Mijn ervaring is dat mensen die worden geconfronteerd met de dood behoefte hebben aan poëzie. Ik ben voortdurend op zoek naar gedichten die ik mijn klanten kan aanbieden. Ik heb een dikke map, daar zitten al die gedichten in, zodat mijn klanten er desgewenst een kunnen kiezen, bijvoorbeeld voor op de rouwkaart. Een stukje service. De meeste mensen lezen geen gedichten.”
Ik zei: “Vertel mij wat,” vroeg me mijns ondanks af of hij de dichters van de verzen in zijn map wel om toestemming tot overname had verzocht én of ik in de maling werd genomen. De man, - donker haar, brildrager, - had een creatie van Kees van Kooten kunnen zijn, maar wás het – ik bestudeerde zijn gezicht nauwlettend – niet. Hij was een ogenschijnlijk gezonde en energieke eind-40- / begin-50er, met de ‘schwung’ van een handelsman.
“Ik houd,” zei de ondernemer, “van kunst. Kunst is troost. Ik streef ernaar kunst in mijn vak te integreren. Waarom zou u desgewenst geen kist beschilderen?”
Deze vraag stelde hij aan de in binnen- en buitenland buitengewoon succesvolle kunstenaar temidden van wiens prijzige werken wij in de galerie stonden.
De kunstenaar lachte. “Zo’n kist wordt verbrand,” zei hij. “Of begraven.”
De begrafenisondernemer schoot toe als een kameleonnetong. “Ik lees veel. Dat beschouw ik als een investering in mezelf én in mijn beroep. Ergens las ik een paar zinnen van Jan Wolkers, die ik uit mijn hoofd heb geleerd. Let op: “De piramides zullen ooit als gemalen nootmuskaat ter aarde liggen. Het is jammer, maar alles verdwijnt.” Die woorden plaats ik, met respect, tegenover uw opmerking.”
De kunstenaar had er zo gauw niet van terug.
De blonde, hoogzwangere galeriehoudster bracht ons wijn. De begrafenisondernemer bedankte.
“En u,” wendde hij zich tot mij. “Let wel, ik ben vooruitstrevend, zoek de grenzen van mijn métier, maar als u nu eens met lijm een gedicht op een herdenkingsplaquette schreef en dat de as van de overledene daar dan over werd uitgestrooid. Is dat geen schitterend idee?”
“Ik moet er,” zei ik, “aan wennen.”
“Dat begrijp ik. Geen business waarin veranderingen zich zo langzaam voltrekken als in de mijne.”
Zijn echtgenote kwam vragen of hij meeging. Dat deed hij. Terwijl de kunstenaar en ik hen nakeken, kwam de galeriehoudster bij ons staan.
“Bijzondere man,” zei ze. “Hij was groenteboer, dat beroep was zijn lust en zijn leven, maar zijn zaak ging failliet. Teveel concurrentie. Toen is hij begrafenisondernemer geworden. Hij wilde zekerheid.”
Haar buik was van ontzagwekkende proporties. Ik had er graag mijn hand tegenaan gelegd. Even, zacht.

(De illustratie: een schilderij van de kunstenaar in kwestie, Peter Meijer.)

5 opmerkingen:

Ludo zei

Kees, ik weet niet wat te reageren, maar het is wel weer een heel erg bijzonder verhaal.
Heb een uurtje geleden je verhaal gelezen en het houdt mij nog steeds bezig.

Ludo zei

houd bedoelde ik

Anoniem zei

Wat lief, dat van die buik. En wat een mooi portret van de meneer....!

Anoniem zei

Eigenaardig volk, begrafenisondernemers.
Ik ben benieuwd hoe de groenteboer des doods je stuk zou vinden?
Leest hij het denk je? Heb je vertelt van Canna?
Ik vond het erg mooi!

Anoniem zei

Mooi opgeschreven. Het blijft een intrigerend beroep. Op een begrafenis zag ik een keer een meneer die de kist droeg. We keken elkaar in het voorbijgaan kort aan. We konden natuurlijk niet zwaaien, maar hij was daarvoor portier geweest van een gebouw waar ik vaak kwam.